Zacharia 14:5-15

5 Dan zult gijlieden vlieden door de vallei Mijner bergen (want deze vallei der bergen zal reiken tot Azal), en gij zult vlieden, gelijk als gij vloodt voor de aardbeving in de dagen van Uzzia, den koning van Juda; den zal de HEERE, mijn God, komen, en al de heiligen met U, o HEERE!
6 En het zal te dien dage geschieden, dat er niet zal zijn het kostelijke licht, en de dikke duisternis.
7 Maar het zal een enige dag zijn, die den HEERE bekend zal zijn; het zal noch dag, noch nacht zijn; en het zal geschieden, ten tijde des avonds, dat het licht zal wezen.
8 Ook zal het te dien dage geschieden, dat er levende wateren uit Jeruzalem vlieten zullen, de helft van die naar de oostzee, en de helft van die naar de achterste zee aan; zij zullen des zomers en des winters zijn.
9 En de HEERE zal tot Koning over de ganse aarde zijn; te dien dage zal de HEERE een zijn, en Zijn Naam een.
10 Dit ganse land zal rondom als een vlak veld gemaakt worden, van Geba tot Rimmon toe, zuidwaarts van Jeruzalem; en zij zal verhoogd en bewoond worden in haar plaats; van de poort van Benjamin af, tot aan de plaats van de eerste poort, tot aan de Hoekpoort toe; en van den toren van Hananeel, tot aan des konings wijnbakken toe.
11 En zij zullen daarin wonen, en er zal geen verbanning meer zijn; want Jeruzalem zal zeker wonen.
12 En dit zal de plage zijn, waarmede de HEERE al de volken plagen zal, die tegen Jeruzalem krijg gevoerd zullen hebben: Hij zal een iegelijks vlees, daar hij op zijn voeten staat, doen uitteren; en een iegelijks ogen zullen uitteren in hun holen; een eens iegelijks tong zal in hun mond uitteren.
13 Ook zal het te dien dage geschieden, dat er een groot gedruis van den HEERE onder hen zal wezen, zodat zij een ieder zijns naasten hand zullen aangrijpen, een eens ieders hand zal tegen de hand zijns naasten opgaan.
14 En ook zal Juda te Jeruzalem strijden; en het vermogen aller heidenen rondom zal verzameld worden, goud en zilver, en klederen in grote menigte.
15 Alzo zal ook de plage der paarden, der muildieren, der kemelen, en der ezelen, en aller beesten zijn, die in diezelve heirlegers geweest zullen zijn, gelijk gener plage geweest is.

Zacharia 14:5-15 Meaning and Commentary

INTRODUCTION TO ZECHARIAH 14

This chapter treats of the coming of Christ with all his saints, and his personal appearance among them; and of the signs of the times before that; and of what shall befall the enemies of the church, both open and secret; and of the happy state and condition of the church itself. First there will be a time of great affliction to the people of God, Zec 14:1,2, when the Lord will appear and fight for them, and will appear to them, and with them, Zec 14:3-5 but before this time it will be an uncommon season, neither day nor night; at the close of which, light will break forth, Zec 14:6,7 the Gospel will be spread far and near, attended with the Spirit and grace of God in great plenty, Zec 14:8 which will bring on the spiritual reign of Christ over all the earth, Zec 14:9 particularly the land of Judea, and the city of Jerusalem, shall be inhabited by men with safety, Zec 14:10,11 and all those that oppose and fight against the Lord's people shall be destroyed, partly by an immediate plague from the Lord upon them, and partly by the hands of one another, and also by the saints of the most High; and the plague shall not only be upon their persons, but upon their cattle likewise, Zec 14:12-16 and as for those that profess the Christian name, and yet neglect or refuse to worship the Lord in a spiritual and evangelical manner, there shall be no rain upon them, Zec 14:17-19 and as for the church and people of God, there shall be universal holiness among them, and not a single Canaanite to be found in the midst of them, Zec 14:20,21.

The Dutch Staten Vertaling translation is in the public domain.