1 Koningen 17:20

20 En hij riep den HEERE aan, en zeide: HEERE, mijn God, hebt Gij dan ook deze weduwe, bij dewelke ik herberge, zo kwalijk gedaan, dat Gij haar zoon gedood hebt?

1 Koningen 17:20 Meaning and Commentary

1 Kings 17:20

And he cried unto the Lord
Or prayed unto him, as the Targum, with great vehemence and importunity:

and said, O Lord, my God, hast thou also brought evil upon the widow,
with whom I sojourn, by slaying her son?
he pleads his interest in the Lord, and makes use of it as an argument with him to hear his prayer; he observes the character and condition of the woman, a widow, such as the Lord has a compassionate regard for; and he urges the kindness of her to him, with whom he had sojourned so long; and seems to represent the case as an additional evil or affliction to him, as well as to the widow.

1 Koningen 17:20 In-Context

18 En zij zeide tot Elia: Wat heb ik met u te doen, gij man Gods? Zijt gij bij mij ingekomen, om mijn ongerechtigheid in gedachtenis te brengen, en om mijn zoon te doden?
19 En hij zeide tot haar: Geef mij uw zoon. En hij nam hem van haar schoot, en droeg hem boven in de opperzaal, waar hij zelf woonde, en hij legde hem neder op zijn bed.
20 En hij riep den HEERE aan, en zeide: HEERE, mijn God, hebt Gij dan ook deze weduwe, bij dewelke ik herberge, zo kwalijk gedaan, dat Gij haar zoon gedood hebt?
21 En hij mat zich driemaal uit over dat kind, en riep den HEERE aan, en zeide: HEERE, mijn God, laat toch de ziel van dit kind in hem wederkomen.
22 En de HEERE verhoorde de stem van Elia; en de ziel van het kind kwam weder in hem, dat het weder levend werd.
The Dutch Staten Vertaling translation is in the public domain.