1 Samuël 2:31

31 Zie, de dagen komen, dat Ik uw arm zal afhouwen, en den arm van uws vaders huis, dat er geen oud man in uw huis wezen zal.

1 Samuël 2:31 Meaning and Commentary

1 Samuel 2:31

Behold, the days come
Or, are coming ^F7; and will quickly come, in a very little time the things, after threatened, began to take place, even in the days of Eli's sons, and the whole was accomplished in about eighty years after:

that I will cut off thine arm, and the arm of thy father's house:
that is, the strength of him and them, as the Targum, the strength of a man for doing business lying in his arm; meaning by it not long life, as Kimchi, who concludes this sense from what follows; but rather power and authority, or the exercise of the office of high priest, which gave him and his family great esteem and power; or it may be best of all, his children, which are the strength of a man, and the support of his family, see ( Genesis 49:3 )

that there shall not be an old man in thine house;
as there were none when he died, and his two sons, the same day; and the children they left were very young, and Ahitub, who was one of them, could not die an old man, since Ahimelech his son was priest in the time of Saul, who with eighty five priests were slain by his order; and Abiathar his son was deprived of his priesthood in the time of Solomon; though some understand this not of an elder in years, but in office; and that the sense is, that there should be none of his family a senator, or a member of the great sanhedrim, or court of judicature; and so it is interpreted in the Talmud ^F8; with which agree Ben Gersom and Abarbinel.

---

FOOTNOTES:

F7 (Myab) "venientes", Montanus.
F8 T. Bab. Sanhedrin, fol. 14. 1.

1 Samuël 2:31 In-Context

29 Waarom slaat gijlieden achteruit tegen Mijn slachtoffer, en tegen Mijn spijsoffer, hetwelk Ik geboden heb in de woning; en eert uw zonen meer dan Mij, dat gijlieden u mest van het voornaamste van alle spijsoffers van Mijn volk Israel?

30 Daarom spreekt de HEERE, de God Israels: Ik had wel klaarlijk gezegd: Uw huis en uws vaders huis zouden voor Mijn aangezicht wandelen tot in eeuwigheid; maar nu spreekt de HEERE: Dat zij verre van Mij; want die Mij eren, zal Ik eren, maar die Mij versmaden, zullen licht geacht worden.

31 Zie, de dagen komen, dat Ik uw arm zal afhouwen, en den arm van uws vaders huis, dat er geen oud man in uw huis wezen zal.

32 En gij zult aanschouwen de benauwdheid der woning Gods, in plaats van al het goede, dat Hij Israel zou gedaan hebben; en er zal te genen dage een oud man in uw huis zijn.

33 Doch de man, dien Ik u niet zal uitroeien van Mijn altaar, zou zijn om uw ogen te verteren, en om uw ziel te bedroeven; en al de menigte uws huizes zal sterven, mannen geworden zijnde.