2 Samuël 1:13

13 Voorts zeide David tot den jongen, die hem de boodschap gebracht had: Van waar zijt gij? En hij zeide: Ik ben de zoon van een vreemden man, van een Amalekiet.

2 Samuël 1:13 Meaning and Commentary

2 Samuel 1:13

And David said unto the young man that told him, whence [art]
thou?
&c.] From what place, or of what people and nation art thou? though Abarbinel thinks it neither respects place nor people, but that David thought he was another man's servant; so that the sense of the question is, to what man did he belong?

and he answered, I [am] the son of a stranger, an Amalekite;
he was not any man's servant, but the son of a proselyte, of one that was by birth and nation an Amalekite, but proselyted to the Jewish religion; he might know of what nation he originally was, by the account he had given of what passed between him and Saul, ( 2 Samuel 1:8 ) ; though the mind of David might so disturbed as not to advert to it; or if he did, he might be willing to have it repeated for confirmation's sake.

2 Samuël 1:13 In-Context

11 Toen vatte David zijn klederen en scheurde ze; desgelijks ook al de mannen, die met hem waren.
12 En zij weeklaagden, en weenden, en vastten tot op den avond, over Saul en over Jonathan, zijn zoon, en over het volk des HEEREN, en over het huis Israels, omdat zij door het zwaard gevallen waren.
13 Voorts zeide David tot den jongen, die hem de boodschap gebracht had: Van waar zijt gij? En hij zeide: Ik ben de zoon van een vreemden man, van een Amalekiet.
14 En David zeide tot hem: Hoe, hebt gij niet gevreesd uw hand uit te strekken, om den gezalfde des HEEREN te verderven.
15 En David riep een van de jongens, en zeide: Treed toe, val op hem aan. En hij sloeg hem, dat hij stierf.
The Dutch Staten Vertaling translation is in the public domain.