2 Samuël 18:13

13 Of ik al valselijk tegen mijn ziel handelde, zo zou toch geen ding voor den koning verborgen worden; ook gij zelf zoudt er u van tegenover stellen.

2 Samuël 18:13 Meaning and Commentary

2 Samuel 18:13

Otherwise I should have wrought falsehood against mine own
life
Or "soul"; he should not only have exposed his life to danger, but acted falsely to the king, by going contrary to his orders; yea, would have done that which was contrary to his own conscience; and if he had buoyed himself up with the hope of impunity, or of a reward, he should have found himself mistaken; the textual reading is, "against his life" ^F12, or "soul", the life of Absalom, by taking it away:

for there is no matter hid from the king;
this, though done ever so secretly, would have come to his knowledge by some means or another, and then I should have incurred his displeasure, and suffered for it:

and thou thyself wouldest have set thyself against [me];
to accuse and bring him to justice; he would have been so far from protecting him, that he would have been the first man that would have insisted on it that he should be punished for it; or why dost not thou thyself set thyself against him, and smite him? thou mayest if thou pleasest, yonder he hangs, go and smite him.

---

FOOTNOTES:

F12 (wvpnb) (en th quch autou) , Sept. "contra animam illius", Piscator.

2 Samuël 18:13 In-Context

11 Toen zeide Joab tot den man, die het hem te kennen gaf: Zie toch, gij hebt het gezien, waarom dan hebt gij hem niet aldaar ter aarde geslagen, alzo het aan mij stond om u tien zilverlingen en een gordel te geven?

12 Maar die man zeide tot Joab: En of ik al duizend zilverlingen op mijn handen mocht wegen, zo zou ik mijn hand aan des konings zoon niet slaan; want de koning heeft u, en Abisai, en Ithai, voor onze oren geboden, zeggende: Hoedt u, wie gij zijt, van den jongeling, van Absalom.

13 Of ik al valselijk tegen mijn ziel handelde, zo zou toch geen ding voor den koning verborgen worden; ook gij zelf zoudt er u van tegenover stellen.

14 Toen zeide Joab: Ik zal hier bij u alzo niet vertoeven; en hij nam drie pijlen, en stak ze in Absaloms hart, daar hij nog levend was in het midden van den eik.

15 En tien jongens, wapendragers van Joab, omringden hem, en zij sloegen Absalom, en doodden hem.