2 Samuël 19:22

22 Maar David zeide: Wat heb ik met ulieden te doen, gij zonen van Zeruja! Dat gij mij heden ten satan zoudt zijn? Zou heden iemand gedood worden in Israel? Want weet ik niet, dat ik heden koning geworden ben over Israel?

2 Samuël 19:22 Meaning and Commentary

2 Samuel 19:22

And David said, what have I to do with you, ye sons of
Zeruiah? &c.] (See Gill on 2 Samuel 16:10);

that ye should this day be adversaries unto me?
or a Satan unto me, as the word is, by advising him to do what would be prejudicial to his interest; see ( Matthew 16:22 Matthew 16:23 ) ; as to use severity at such a time as this would have been; for had he immediately ordered Shimei to be put to death, though he deserved it, who was the first man that came to ask pardon, the Israelites in general, or all however concerned in the rebellion, would have concluded they must share the same fate, and so would not have submitted, but have raised a new rebellion against him; and some think Joab and Abishai had this in view, that they might keep their posts in the army:

shall there any man be put to death this day in Israel?
there shall not: the glory of this day shall not be sullied by the death of any; nor the joy of it be turned into sorrow in any family in Israel, as would, if any was put to death for what had passed during the rebellion:

for do not I know that I [am] this day king over Israel?
and can and will do as I please; as he had been driven from his throne and palace, and was now invited back again, and upon his return, it was as if he was made king anew, and afresh inaugurated into his office; and therefore no blood should be split on that day on which he was restored to his kingdom.

2 Samuël 19:22 In-Context

20 Want uw knecht weet het zekerlijk, ik heb gezondigd; doch zie, ik ben heden gekomen, de eerste van het ganse huis van Jozef, om mijn heer den koning tegemoet af te komen.

21 Toen antwoordde Abisai, de zoon van Zeruja, en zeide: Zou dan Simei hiervoor niet gedood worden? Zo hij toch den gezalfde des HEEREN gevloekt heeft.

22 Maar David zeide: Wat heb ik met ulieden te doen, gij zonen van Zeruja! Dat gij mij heden ten satan zoudt zijn? Zou heden iemand gedood worden in Israel? Want weet ik niet, dat ik heden koning geworden ben over Israel?

23 En de koning zeide tot Simei: Gij zult niet sterven. En de koning zwoer hem.

24 Mefiboseth, Sauls zoon, kwam ook af den koning tegemoet; en hij had zijn voeten niet schoongemaakt, noch zijn knevelbaard beschoren, noch zijn klederen gewassen, van dien dag af, dat de koning was weggegaan, tot dien dag toe, dat hij met vrede wederkwam.