2 Samuël 21:3

3 David dan zeide tot de Gibeonieten: Wat zal ik ulieden doen, en waarmede zal ik verzoenen, dat gij het erfdeel des HEEREN zegent?

2 Samuël 21:3 Meaning and Commentary

2 Samuel 21:3

Wherefore David said unto the Gibeonites, what shall I do for
you
By way of satisfaction for the injuries done them:

and wherewith shall I make the atonement;
for the offences committed, that so the wrath that was gone forth against the land in a famine might be appeased:

that ye may bless the inheritance of the Lord?
pray for a blessing upon the land which the Lord had chosen for his inheritance, and given as such to the people of Israel, that rain might descend upon it, and make it fruitful.

2 Samuël 21:3 In-Context

1 En er was in Davids dagen een honger, drie jaren, jaar achter jaar; en David zocht het aangezicht des HEEREN. En de HEERE zeide: Het is om Saul en om des bloedhuizes wil, omdat hij de Gibeonieten gedood heeft.
2 Toen riep de koning de Gibeonieten, en zeide tot hen: (De Gibeonieten nu waren niet van de kinderen Israels, maar van het overblijfsel der Amorieten; en de kinderen Israels hadden hun gezworen, maar Saul zocht hen te slaan in zijn ijver voor de kinderen van Israel en Juda.)
3 David dan zeide tot de Gibeonieten: Wat zal ik ulieden doen, en waarmede zal ik verzoenen, dat gij het erfdeel des HEEREN zegent?
4 Toen zeiden de Gibeonieten tot hem: Het is ons niet te doen om zilver en goud met Saul en met zijn huis; ook is het ons niet om iemand te doden in Israel. En hij zeide: Wat zegt gij dan, dat ik u doen zal?
5 En zij zeiden tot den koning: De man die ons te niet gemaakt, en tegen ons gedacht heeft, dat wij zouden verdelgd worden, zonder te kunnen bestaan in enige landpale van Israel;
The Dutch Staten Vertaling translation is in the public domain.