2 Samuël 24:1

1 En de toorn des HEEREN voer voort te ontsteken tegen Israel; en Hij porde David aan tegen henlieden, zeggende: Ga, tel Israel en Juda.

2 Samuël 24:1 Meaning and Commentary

2 Samuel 24:1

And again the anger of the Lord was kindled against Israel,
&c.] It had been kindled, and appeared before in sending a three years' famine among them for Saul's ill usage of the Gibeonites, ( 2 Samuel 21:1 ) ; and now it broke forth again, either for some secret sins committed, as Kimchi suggests, or for the rebellion of Absalom, and the insurrection of Sheba, in which multitudes of them joined; so Abarbinel; no doubt there was cause for it, though it is not expressed:

and he moved David against them;
not the Lord, but Satan, as may be supplied from ( 1 Chronicles 21:1 ) ; or "it moved him"; the anger of the Lord, as the last mentioned writer interprets it; or the heart of David, as Ben Gersom; that is, the evil imagination of his heart, as Kimchi; the Lord left him to the corruption of his nature, sometimes called Satan, ( 2 Corinthians 12:7 ) ; which wrought powerfully in him, and stirred him up to take a step contrary to the interest of Israel, and what was prejudicial to them, as the event showed: it moved him to say; to Joab and his captains:

go, number Israel and Judah:
not all the individuals, but such as were fit for war, able to bear arms, see ( 2 Samuel 24:9 ) .

2 Samuël 24:1 In-Context

1 En de toorn des HEEREN voer voort te ontsteken tegen Israel; en Hij porde David aan tegen henlieden, zeggende: Ga, tel Israel en Juda.

2 De koning dan zeide tot Joab, den krijgsoverste, die bij hem was: Trek nu om, door alle stammen van Israel, van Dan tot Ber-seba toe, en tel het volk, opdat ik het getal des volks wete.

3 Toen zeide Joab tot den koning: Nu doe de HEERE, uw God, tot dit volk, zoals deze en die nu zijn, honderdmaal meer, dat de ogen van mijn heer den koning het aanzien; maar waarom heeft mijn heer de koning lust tot deze zaak?

4 Doch des konings woord nam de overhand tegen Joab, en tegen de oversten des heirs. Alzo toog Joab uit, met de oversten des heirs, van des konings aangezicht, om het volk Israel te tellen.

5 En zij gingen over de Jordaan, en legerden zich bij Aroer, ter rechterhand der stad, die in het midden is van de beek van Gad, en aan Jaezer.