Daniël 11:3

3 Daarna zal er een geweldig koning opstaan, die met grote heerschappij heersen zal, en hij zal doen naar zijn welgevallen.

Daniël 11:3 Meaning and Commentary

Daniel 11:3

And a mighty king shall stand up
Not in Persia, but in Greece; Alexander the great, who rose up a hundred years after the above expedition of Xerxes, and "stood" and flourished, and conquered all he attacked, none being able to resist him; and is rightly called a "mighty king", a very powerful one: this is the notable horn in the he goat, which being exasperated by the ram, the Persians, and their invasion of Greece, pushed at them, and destroyed them, ( Daniel 8:5-7 ) : that shall rule with great dominion; not in Greece only but in the whole world, at least as he thought, and really did over a very great part of it; for, as Jerome says, having conquered the Illyrians, Thracians, Greece, and Thebes, he passed into Asia; and, having put to flight the generals of Darius, he took the city of Sardis, and afterwards India. And do according to his will;
not only in his own army, sacrificing his best friends at his pleasure; but with his enemies, conquering whom he would, none being able to withstand him; all things succeeded to his wish; whatever he attempted he performed. His historian ^F15 says of him,

``that it must be owned he owed much to virtue, but more to fortune, which alone of all mortals he had in his power;''

since, by the benefit of it, he seemed to do with nations whatever he pleased; he was sovereign in all things, and set himself to be worshipped as a deity.

---

FOOTNOTES:

F15 Curtius, l. 10. c. 5.

Daniël 11:3 In-Context

1 Ik nu, ik stond in het eerste jaar van Darius den Meder, om hem te versterken en te stijven.

2 En nu, ik zal u de waarheid te kennen geven; ziet, er zullen nog drie koningen in Perzie staan, en de vierde zal verrijkt worden met grote rijkdom, meer dan al de anderen; en nadat hij zich in zijn rijkdom zal versterkt hebben, zal hij ze allen verwekken tegen het koninkrijk van Griekenland.

3 Daarna zal er een geweldig koning opstaan, die met grote heerschappij heersen zal, en hij zal doen naar zijn welgevallen.

4 En als hij zal staan, zal zijn rijk gebroken, en in de vier winden des hemels verdeeld worden, maar niet aan zijn nakomelingen, ook niet naar zijn heerschappij, waarmede hij heerste; want zijn rijk zal uitgerukt worden, en dat voor anderen dan deze.

5 En de koning van het Zuiden, die een van zijn vorsten is, zal sterk worden; doch een ander zal sterker worden dan hij, en hij zal heersen; zijn heerschappij zal een grote heerschappij zijn.