Deuteronomium 12:12

12 En gij zult vrolijk zijn voor het aangezicht des HEEREN, uws Gods, gijlieden, en uw zonen, en uw dochteren, en uw dienstknechten, en uw dienstmaagden, en de Leviet, die in uw poorten is; want hij heeft geen deel noch erve met ulieden.

Deuteronomium 12:12 Meaning and Commentary

Deuteronomy 12:12

And ye shall rejoice before the Lord your God
In the place chosen and fixed, where a temple would be built for him, and he would take up his residence; eating with joy and gladness that part of the offerings which belonged to them, keeping as it were a feast before the Lord, in token of gratitude for what they had received from him:

ye and your sons, and your daughters, and your menservants, and your
maidservants;
which explains what is meant by their household, ( Deuteronomy 12:7 ) wives are not mentioned, because it could not be thought they would eat and rejoice, or keep such a feast, without them, and therefore needless to name them:

and the Levite that is within your gates;
such also were to partake of this entertainment, who were useful in instructing their families in the knowledge of divine things, and serviceable to them on many accounts in the worship of God:

forasmuch as he hath no part nor inheritance with you;
in the division of the land, and so having nothing to manure and cultivate, was destitute of the fruits of the earth, and could make no improvement and increase of his substance, as they could.

Deuteronomium 12:12 In-Context

10 Maar gij zult over de Jordaan gaan, en wonen in het land, dat u de HEERE, uw God, zal doen erven; en Hij zal u rust geven van al uw vijanden rondom, en gij zult zeker wonen.

11 Dan zal er een plaats zijn, die de HEERE, uw God, verkiezen zal, om Zijn Naam aldaar te doen wonen; daarheen zult gij brengen alles, wat ik u gebiede: uw brandofferen, en uw slachtofferen, uw tienden, en het hefoffer uwer hand, en alle keur uwer geloften, die gij den HEERE beloven zult.

12 En gij zult vrolijk zijn voor het aangezicht des HEEREN, uws Gods, gijlieden, en uw zonen, en uw dochteren, en uw dienstknechten, en uw dienstmaagden, en de Leviet, die in uw poorten is; want hij heeft geen deel noch erve met ulieden.

13 Wacht u, dat gij uw brandofferen niet offert in alle plaats, die gij zien zult.

14 Maar in de plaats, die de HEERE in een uwer stammen zal verkiezen, daar zult gij uw brandofferen offeren, en daar zult gij doen al wat ik u gebiede.