Deuteronomium 12:10

10 Maar gij zult over de Jordaan gaan, en wonen in het land, dat u de HEERE, uw God, zal doen erven; en Hij zal u rust geven van al uw vijanden rondom, en gij zult zeker wonen.

Deuteronomium 12:10 Meaning and Commentary

Deuteronomy 12:10

But when ye go over Jordan
Which lay between the place where they now were, and the land of Canaan, and which they would quickly go over:

and dwell in the land which the Lord your God giveth you to inherit;
the land of Canaan, and which shows that that is meant by the inheritance: and when

he giveth you rest from all your enemies round about:
which was done when the land was subdued, and divided among the tribes of Israel, ( Joshua 22:4 ) and which confirms the sense of Canaan being the rest; though this was more completely fulfilled in the days of David, when he and Israel had rest from all their enemies round about, ( 2 Samuel 7:1 ) and who brought the ark of the Lord to Jerusalem; and into whose heart the Lord put it to prepare to build a temple at Jerusalem for him, and which was erected and finished in the days of his son Solomon:

so that ye dwell in safety;
from their enemies, as they more especially did in the reigns of David and Solomon; which seems plainly to describe the time when the place not named should appear to be chosen by the Lord to put his name in, as follows.

Deuteronomium 12:10 In-Context

8 Gij zult niet doen naar alles, wat wij hier heden doen, een ieder al wat in zijn ogen recht is.
9 Want gij zijt tot nu toe niet gekomen in de rust en in de erfenis, die de HEERE, uw God, u geven zal.
10 Maar gij zult over de Jordaan gaan, en wonen in het land, dat u de HEERE, uw God, zal doen erven; en Hij zal u rust geven van al uw vijanden rondom, en gij zult zeker wonen.
11 Dan zal er een plaats zijn, die de HEERE, uw God, verkiezen zal, om Zijn Naam aldaar te doen wonen; daarheen zult gij brengen alles, wat ik u gebiede: uw brandofferen, en uw slachtofferen, uw tienden, en het hefoffer uwer hand, en alle keur uwer geloften, die gij den HEERE beloven zult.
12 En gij zult vrolijk zijn voor het aangezicht des HEEREN, uws Gods, gijlieden, en uw zonen, en uw dochteren, en uw dienstknechten, en uw dienstmaagden, en de Leviet, die in uw poorten is; want hij heeft geen deel noch erve met ulieden.
The Dutch Staten Vertaling translation is in the public domain.