Deuteronomium 12:17

17 Gij zult in uw poorten niet mogen eten de tienden van uw koren, en van uw most, en van uw olie, noch de eerstgeboorten van uw runderen en van uw schapen, noch enige uwer geloften, die gij zult hebben beloofd, noch uw vrijwillige offeren, noch het hefoffer uwer hand.

Deuteronomium 12:17 Meaning and Commentary

Deuteronomy 12:17

Thou mayest not eat within thy gates the tithe of thy corn, or
of thy wine, or of thy oil
This cannot be understood of the tithe given to the Levites, or of that which the Levites out of theirs gave to the priests, for that was only eaten by them; but of the tithe which every three years they were to lay up within their gates, and which they were to eat with their families and others; but the other two years they were to carry it to the place the Lord chose, or turn it into money, and when they came thither purchase with it what they pleased, and eat it, they and their household, and others with them, before the Lord; see ( Deuteronomy 14:22-29 ) ,

the firstlings of thy herds or of thy flocks;
these also the firstborn males belonged to the Lord, and so to the priests, and could not be eaten by the people any where; and must be understood either of the next firstlings, which were the people's, or of the female firstlings, which they might devote to the Lord, and so not allowed to eat at home, but in the chosen place:

nor any of thy vows which thou vowest, nor thy freewill offerings;
which were species of peace offerings, and so to be eaten not in their own cities, but in the place appointed:

or heave offerings of thine hand;
the firstfruits; see ( Deuteronomy 26:1-11 ) these were such they were not bound to bring, but brought them freely.

Deuteronomium 12:17 In-Context

15 Doch naar allen lust uwer ziel zult gij slachten en vlees eten, naar den zegen des HEEREN, uws Gods, dien Hij u geeft, in al uw poorten; de onreine en de reine zal daarvan eten, als van een ree, en als van een hert.

16 Alleenlijk het bloed zult gijlieden niet eten; gij zult het op de aarde uitgieten als water.

17 Gij zult in uw poorten niet mogen eten de tienden van uw koren, en van uw most, en van uw olie, noch de eerstgeboorten van uw runderen en van uw schapen, noch enige uwer geloften, die gij zult hebben beloofd, noch uw vrijwillige offeren, noch het hefoffer uwer hand.

18 Maar gij zult dat eten voor het aangezicht des HEEREN, uws Gods, in de plaats, die de HEERE, uw God, verkiezen zal, gij, en uw zoon, en uw dochter, en uw dienstknecht, en uw dienstmaagd, en de Leviet, die in uw poorten is; en gij zult vrolijk zijn voor het aangezicht des HEEREN, uws Gods, over alles, waaraan gij uw handen geslagen hebt.

19 Wacht u, dat gij den Leviet niet verlaat, al uw dagen in uw land.