Deuteronomium 2:14

14 De dagen nu, die wij gewandeld hebben van Kades-Barnea, totdat wij over de beek Zered getogen zijn, waren acht en dertig jaren; totdat het ganse geslacht der krijgslieden uit het midden der heirlegers verteerd was, gelijk de HEERE hun gezworen had.

Deuteronomium 2:14 Meaning and Commentary

Deuteronomy 2:14

And the space in which we came from Kadeshbarnea
The space of time; or, "the days" ^F2; the number of them:

until we were come over the brook Zered, was thirty and eight years;
that is, from the time that the spies were sent and searched the land, and brought a report of it; for they were sent from Kadeshbarnea, ( Numbers 32:8 ) unto the passage of the Israelites over Zered, were thirty eight years; so long they had been travelling in the wilderness, after they were come to the borders of the land:

until all the generation of the men of war were wasted out from among
the host;
all that were twenty years old and upwards, and fit to go out to war upon occasion, when the people were first numbered after they came out of Egypt; all that generation was now consumed within the above space of time, excepting two, Caleb and Joshua;

as the Lord sware unto them;
( Numbers 14:21 Numbers 14:23 Numbers 14:30 ) .

---

FOOTNOTES:

F2 (Mymyhw) "et dies", Montanus; "dies autem", Junius & Tremellius, Piscator.

Deuteronomium 2:14 In-Context

12 Ook woonden de Horieten te voren in Seir; maar de kinderen van Ezau verdreven hen uit de bezitting en verdelgden hen van hun aangezicht, en hebben in hunlieder plaats gewoond; gelijk als Israel gedaan heeft aan het land zijner erfenis, hetwelk de HEERE hun gegeven heeft.

13 Nu, maakt u op, en trekt over de beek Zered. Alzo trokken wij over de beek Zered.

14 De dagen nu, die wij gewandeld hebben van Kades-Barnea, totdat wij over de beek Zered getogen zijn, waren acht en dertig jaren; totdat het ganse geslacht der krijgslieden uit het midden der heirlegers verteerd was, gelijk de HEERE hun gezworen had.

15 Zo was ook de hand des HEEREN tegen hen, om hen uit het midden des heirlegers te verslaan, totdat zij verteerd waren.

16 En het geschiedde, als al de krijgslieden verteerd waren, uit het midden des heirlegers wegstervende,