Deuteronomium 22:3

3 Alzo zult gij ook doen aan zijn ezel, en alzo zult gij doen aan zijn kleding, ja, alzo zult gij doen aan al het verlorene uws broeders, dat van hem verloren zal zijn, en dat gij zult hebben gevonden; gij zult u niet mogen verbergen.

Deuteronomium 22:3 Meaning and Commentary

Deuteronomy 22:3

In like manner shall thou do with his ass
As with his ox or sheep when astray, and found, keep it until it is owned, and then restore it; this is expressly mentioned in ( Exodus 23:4 )

and so shalt thou do with his raiment;
if that is lost and found, it must be restored to the owner, he describing it; a garment is particularly mentioned, it is said ^F1, because in every garment there is a mark or sign by which the owners can inquire about it; for it is made by the hands of men, and does not come from anything common:

and with all lost things of thy brother's, which he hath lost, and thou
hast found, shalt thou do likewise:
this comprehends everything that is lost, that is properly so; it is asked ^F2;

``what is a lost thing? if a man finds an ox or a cow feeding in the way, this is not a lost thing; an ass whose instruments are inverted, and a cow running among the vineyards, this is a lost thing:''

thou mayest not hide thyself:
from seeing it and taking care of it, in order to restore it to the right owner; or dissemble a sight of it, and pretend he never saw it, and so entirely neglect it. In some instances the Jews allow they were not obliged to take any notice or care of it, as,

``if a man find a cow in a cow house (which is not shut), he is not obliged (to take care of it); if in a public place, he is obliged; if it is in a burying ground he may not defile himself for it ^F3.''

---

FOOTNOTES:

F1 Bartenora in Misn. Bava Metzia, c. 2. sect. 5.
F2 Misn. ib. sect. 9.
F3 Ib. sect. 10.

Deuteronomium 22:3 In-Context

1 Gij zult uws broeders os of klein vee niet zien afgedreven, en u van die verbergen; gij zult ze uw broeder ganselijk weder toesturen.

2 En indien uw broeder niet nabij u is, of gij hem niet kent, zo zult gij ze binnen in uw huis vergaderen, dat zij bij u zijn, totdat uw broeder die zoeke, en gij ze hem wedergeeft.

3 Alzo zult gij ook doen aan zijn ezel, en alzo zult gij doen aan zijn kleding, ja, alzo zult gij doen aan al het verlorene uws broeders, dat van hem verloren zal zijn, en dat gij zult hebben gevonden; gij zult u niet mogen verbergen.

4 Gij zult uws broeders ezel of zijn os niet zien, vallende op den weg, en u van die verbergen; gij zult ze met hem ganselijk oprichten.

5 Het kleed eens mans zal niet zijn aan een vrouw, en een man zal geen vrouwenkleed aantrekken; want al wie zulks doet, is den HEERE, uw God, een gruwel.