Deuteronomium 29:8

8 En wij hebben hun land ingenomen, en dat ten erve gegeven aan de Rubenieten en Gadieten, mitsgaders aan den halven stam der Manassieten.

Deuteronomium 29:8 Meaning and Commentary

Deuteronomy 29:8

And we took their land
Which belonged to the two kings, the lands of Jazer, Gilead, and Bashan, fine countries for pasturage:

and gave it for an inheritances unto the Reubenites, and to the
Gadites, and to the half tribe of Manasseh;
who requested it, and to whom it was granted on certain conditions, and they were now in possession of it; see ( Numbers 32:1-42 ) .

Deuteronomium 29:8 In-Context

6 Brood hebt gij niet gegeten, en wijn en sterken drank hebt gij niet gedronken; opdat gij wistet, dat Ik de HEERE, uw God, ben.
7 Toen gij nu kwaamt aan deze plaats, toog Sihon, de koning van Hesbon, uit, en Og, de koning van Bazan, ons tegemoet, ten strijde; en wij sloegen hen.
8 En wij hebben hun land ingenomen, en dat ten erve gegeven aan de Rubenieten en Gadieten, mitsgaders aan den halven stam der Manassieten.
9 Houdt dan de woorden dezes verbonds, en doet ze; opdat gij verstandelijk handelt in alles, wat gij doen zult.
10 Gij staat heden allen voor het aangezicht des HEEREN, uws Gods: uw hoofden uwer stammen, uw oudsten, en uw ambtlieden, alle man van Israel;
The Dutch Staten Vertaling translation is in the public domain.