Deuteronomium 29:6

6 Brood hebt gij niet gegeten, en wijn en sterken drank hebt gij niet gedronken; opdat gij wistet, dat Ik de HEERE, uw God, ben.

Deuteronomium 29:6 Meaning and Commentary

Deuteronomy 29:6

Ye have not eaten bread
Bread made of corn, common bread, of their own preparing, made by the labour of their own hands; but manna, the food of angelS, the bread of heaven:

neither have you drank wine, nor strong drink;
only water out of the rock, at least chiefly, and for constancy; though it may be, when they were on the borders of other countries, as of the Edomites, they might obtain some wine for their money:

that ye might know that I [am] the Lord your God;
who was both able and willing to provide food, drink, and raiment for them, and supply them with all good things, and support them without the use of the common necessaries of life; which were abundant proofs of his power and goodness.

Deuteronomium 29:6 In-Context

4 Maar de HEERE heeft ulieden niet gegeven een hart om te verstaan, noch ogen om te zien, noch oren om te horen, tot op dezen dag.
5 En Ik heb ulieden veertig jaren doen wandelen in de woestijn; uw klederen zijn aan u niet verouderd, en uw schoen is niet verouderd aan uw voet.
6 Brood hebt gij niet gegeten, en wijn en sterken drank hebt gij niet gedronken; opdat gij wistet, dat Ik de HEERE, uw God, ben.
7 Toen gij nu kwaamt aan deze plaats, toog Sihon, de koning van Hesbon, uit, en Og, de koning van Bazan, ons tegemoet, ten strijde; en wij sloegen hen.
8 En wij hebben hun land ingenomen, en dat ten erve gegeven aan de Rubenieten en Gadieten, mitsgaders aan den halven stam der Manassieten.
The Dutch Staten Vertaling translation is in the public domain.