Esther 2:5

5 Er was een Joods man op den burg Susan, wiens naam was Mordechai, een zoon van Jair, den zoon van Simei, den zoon van Kis, een man van Jemini;

Esther 2:5 Meaning and Commentary

Esther 2:5

Now in Shushan the palace was a certain Jew
Not one of the tribe of Judah, for he was afterwards called a Benjaminite; but was so called, because he was of the kingdom of Judah, which consisted of both tribes. Jarchi says, all that were carried captive with the kings of Judah were called Jews among the nations, though of another tribe: whose name was Mordecai, the son of Jair, the son of Shimei, the son of
Kish, a Benjamite;
who was among those that came with Zerubbabel from Babylon to Jerusalem, and returned to Persia again, ( Ezra 2:2 ) ( Nehemiah 7:7 ) , though some think this was another Mordecai; (See Gill on Ezra 2:2), who descended not from Kish, the father of Saul, but a later and more obscure person.

Esther 2:5 In-Context

3 En de koning bestelle toezieners in al de landschappen zijns koninkrijks, dat zij vergaderen alle jonge dochters, maagden, schoon van aangezicht, tot den burg Susan, tot het huis der vrouwen, onder de hand van Hegai, des konings kamerling, bewaarder der vrouwen; en men geve haar haar versierselen.

4 En de jonge dochter, die in des konings oog schoon wezen zal, worde koningin in stede van Vasthi. Deze zaak nu was goed in de ogen des konings, en hij deed alzo.

5 Er was een Joods man op den burg Susan, wiens naam was Mordechai, een zoon van Jair, den zoon van Simei, den zoon van Kis, een man van Jemini;

6 Die weggevoerd was van Jeruzalem met de weggevoerden, die weggevoerd waren met Jechonia, den koning van Juda, denwelken Nebukadnezar, de koning van Babel, had weggevoerd.

7 En hij was het, die opvoedde Hadassa (deze is Esther, de dochter zijns ooms); want zij had geen vader noch moeder; en zij was een jonge dochter, schoon van gedaante, en schoon van aangezicht; en als haar vader en haar moeder stierven, had Mordechai ze zich tot een dochter aangenomen.