Esther 2:3

3 En de koning bestelle toezieners in al de landschappen zijns koninkrijks, dat zij vergaderen alle jonge dochters, maagden, schoon van aangezicht, tot den burg Susan, tot het huis der vrouwen, onder de hand van Hegai, des konings kamerling, bewaarder der vrouwen; en men geve haar haar versierselen.

Esther 2:3 Meaning and Commentary

Esther 2:3

And let the king appoint officers in all the provinces of his
kingdom
Who best knew where beautiful virgins might be found in their respective provinces, in which they dwelt: that they may gather together all the fair young virgins unto Shushan
the palace;
the metropolis of the kingdom, where was the royal palace: to the house of the women, unto the custody of Hege the king's
chamberlain, the keeper of the women;
in which house it seems were two apartments, one for the virgins before they were introduced to the king, the other for them when they were become his concubines, which had a keeper also; but this Hege seems to have been over the whole house, ( Esther 2:14 ) . It was not only usual with the eastern people, as with the Turks now, for great personages to have keepers of their wives and concubines, but with the Romans also ^F4: and let their things for purification be given them;
such as oil of myrrh, spices to remove all impurity and ill scent from them, and make them look smooth and beautiful.

---

FOOTNOTES:

F4 "Pone seram, cohibe" Juvenal. Satyr. 6. ver. 346, 347.

Esther 2:3 In-Context

1 Na deze geschiedenissen, toen de grimmigheid van den koning Ahasveros gestild was, gedacht hij aan Vasthi, en wat zij gedaan had, en wat over haar besloten was.

2 Toen zeiden de jongelingen des konings, die hem dienden: Men zoeke voor den koning jonge dochters, maagden, schoon van aangezicht.

3 En de koning bestelle toezieners in al de landschappen zijns koninkrijks, dat zij vergaderen alle jonge dochters, maagden, schoon van aangezicht, tot den burg Susan, tot het huis der vrouwen, onder de hand van Hegai, des konings kamerling, bewaarder der vrouwen; en men geve haar haar versierselen.

4 En de jonge dochter, die in des konings oog schoon wezen zal, worde koningin in stede van Vasthi. Deze zaak nu was goed in de ogen des konings, en hij deed alzo.

5 Er was een Joods man op den burg Susan, wiens naam was Mordechai, een zoon van Jair, den zoon van Simei, den zoon van Kis, een man van Jemini;