Exodus 13:4

4 Heden gaat gijlieden uit, in de maand Abib.

Exodus 13:4 Meaning and Commentary

Exodus 13:4

This day came ye out
Out of Egypt, on the fifteenth of Nisan, as the Targum of Jonathan: in the month Abib;
which signifies an ear of corn, because in this month barley was in the ear, see ( Exodus 9:31 ) , the Syriac version renders it, "in the month of flowers"; when the flowers were rising up out of the earth, being spring time, and a very fit time to travel in; and this is observed, not only because they might not know what month it was, in such a state of ignorance, as well as servitude, were they kept in Egypt; but as Jarchi also intimates, to point out to them the mercy and goodness of God to them, in bringing them out at such a seasonable time to travel in, when there were neither heat, nor cold, nor rain. This month answers to part of our March, and part of April.

Exodus 13:4 In-Context

2 Heilig Mij alle eerstgeborenen; wat enige baarmoeder opent onder de kinderen Israels, van mensen en van beesten, dat is Mijn.
3 Verder zeide Mozes tot het volk: Gedenkt aan dezen zelfden dag, op welken gijlieden uit Egypte, uit het diensthuis, gegaan zijt; want de HEERE heeft u door een sterke hand van hier uitgevoerd; daarom zal het gedesemde niet gegeten worden.
4 Heden gaat gijlieden uit, in de maand Abib.
5 En het zal geschieden, als u de HEERE zal gebracht hebben in het land der Kanaanieten, en der Hethieten, en der Amorieten, en der Hevieten, en der Jebusieten, hetwelk Hij uw vaderen gezworen heeft u te geven, een land vloeiende van melk en honig; zo zult gij dezen dienst houden in deze maand.
6 Zeven dagen zult gij ongezuurde broden eten, en aan den zevenden dag zal den HEERE een feest zijn.
The Dutch Staten Vertaling translation is in the public domain.