Exodus 16:12

12 Ik heb de murmureringen der kinderen Israels gehoord; spreek tot hen, zeggende: Tussen twee avonden zult gij vlees eten, en aan den morgen zult gij met brood verzadigd worden; en gij zult weten, dat Ik de HEERE uw God ben.

Exodus 16:12 Meaning and Commentary

Exodus 16:12

I have heard the murmurings of the children of Israel
This Moses and Aaron had often affirmed, and now the Lord confirms what they had said, and lets them know that he took notice of their murmurings, and disapproved of them, and was displeased with them; though he did not think fit to resent them in an angry way, but dealt kindly and graciously with them; and since he had brought them into a wilderness, which was his own act, he would take care of them, and provide for them; which they might reasonably conclude he would, since he had done so many great and good things for them, in bringing them out of Egypt, and through the Red sea, and had slain all their enemies, and had given them water when in distress, and therefore need not have murmured nor have doubted but that he would give them bread also: speak unto them, saying, at even ye shall eat flesh;
meaning that very evening, when the quails came up, as the following verse shows: and in the morning ye shall be filled with bread;
the next morning, when the manna fell around their camp, so that they had bread, and fulness of it: and ye shall know that I am the Lord your God;
good and gracious, kind and merciful, ever mindful of his covenant and promises, able to supply their wants, and provide them with everything necessary and sufficient for them.

Exodus 16:12 In-Context

10 En het geschiedde, als Aaron tot de ganse vergadering der kinderen Israels sprak, en zij zich naar de woestijn keerden, zo ziet, de heerlijkheid des HEEREN verscheen in de wolk.

11 Ook heeft de HEERE tot Mozes gesproken, zeggende:

12 Ik heb de murmureringen der kinderen Israels gehoord; spreek tot hen, zeggende: Tussen twee avonden zult gij vlees eten, en aan den morgen zult gij met brood verzadigd worden; en gij zult weten, dat Ik de HEERE uw God ben.

13 En het geschiedde aan den avond, dat er kwakkelen opkwamen, en het leger bedekten; en aan den morgen lag de dauw rondom het leger.

14 Als nu de liggende dauw opgevaren was, zo ziet, over de woestijn was een klein rond ding, klein als de rijm, op de aarde.