Exodus 24:1

1 Daarna zeide Hij tot Mozes: Klim op tot den HEERE, gij en Aaron, Nadab en Abihu, en zeventig van de oudsten van Israel; en buigt u neder van verre!

Exodus 24:1 Meaning and Commentary

Exodus 24:1

And he said unto Moses
Who said? no doubt a divine Person, and yet what this Person said is,

come up unto the Lord;
meaning either to himself, or one divine Person called to Moses to come up to another: according to the Targum of Jonathan, it was Michael, the prince of wisdom; not a created angel, but the eternal Word, Wisdom, and Son of God; who said this on the seventh day of the month, which was the day after the giving of the law, or ten commands; though Jarchi says this paragraph was before the ten commands, and was said on the fourth of Sivan; but the Targumist seems most correct:

come up unto the Lord, thou and Aaron, Nadab and Abihu, and seventy
of the elders of Israel;
Nadab and Abihu were the two eldest sons of Aaron, ( Exodus 6:23 ) and the seventy elders were not all the elders of Israel, but were so many of them selected out of them, the chief and principal; who were heads of tribes and families, and were no doubt many, if not all of them, of those who by the advice of Jethro were chosen to be rulers of thousands, hundreds, and fifties; these were called to come up to the Lord on the mountain, but not to the top of it, only Moses went thither:

and worship ye afar off:
from the people, and even at a distance from Moses; for he only was admitted near to God, as the following verse shows.

Exodus 24:1 In-Context

1 Daarna zeide Hij tot Mozes: Klim op tot den HEERE, gij en Aaron, Nadab en Abihu, en zeventig van de oudsten van Israel; en buigt u neder van verre!

2 En dat Mozes alleen zich nadere tot den HEERE, maar dat zij niet naderen; en het volk klimme ook niet op met hem.

3 Als Mozes kwam en verhaalde aan het volk al de woorden des HEEREN, en al de rechten, toen antwoordde al het volk met een stem, en zij zeiden: Al deze woorden, die de HEERE gesproken heeft, zullen wij doen.

4 Mozes nu beschreef al de woorden des HEEREN, en hij maakte zich des morgens vroeg op, en hij bouwde een altaar onder aan den berg, en twaalf kolommen, naar de twaalf stammen van Israel.

5 En hij zond de jongelingen van de kinderen Israels, die brandofferen offerden, en den HEERE dankofferen offerden, van jonge ossen.