Exodus 3:11

11 Toen zeide Mozes tot God: Wie ben ik, dat ik tot Farao zou gaan; en dat ik de kinderen Israels uit Egypte zou voeren?

Exodus 3:11 Meaning and Commentary

Exodus 3:11

And Moses said unto God, who am I, that I should go unto
Pharaoh
A private person, an exile in a foreign country, a poor shepherd, unknown to Pharaoh, and had no interest in him; and he a great king, and possessed of numerous forces to defend his country, and prevent the Israelites' departure out of it: time was when he was known to a Pharaoh, dwelt in his court, and made a figure there, and had great interest and authority there, being the adopted son of the king's daughter; but now it was otherwise with him: and that I should bring forth the children of Israel out of Egypt:
who though a people numerous, yet unarmed, and held in great bondage; and he might remember how he had been repulsed and rejected by some of them forty years ago, which might be discouraging to him.

Exodus 3:11 In-Context

9 En nu, zie, het geschrei der kinderen Israels is tot Mij gekomen; en ook heb Ik gezien de verdrukking, waarmede de Egyptenaars hen verdrukken.
10 Zo kom nu, en Ik zal u tot Farao zenden, opdat gij Mijn volk (de kinderen Israels) uit Egypte voert.
11 Toen zeide Mozes tot God: Wie ben ik, dat ik tot Farao zou gaan; en dat ik de kinderen Israels uit Egypte zou voeren?
12 Hij dan zeide: Ik zal voorzeker met u zijn, en dit zal u een teken zijn, dat Ik u gezonden heb: wanneer gij dit volk uit Egypte geleid hebt, zult gijlieden God dienen op dezen berg.
13 Toen zeide Mozes tot God: Zie, wanneer ik kom tot de kinderen Israels, en zeg tot hen: De God uwer vaderen heeft mij tot ulieden gezonden; en zij mij zeggen: Hoe is Zijn naam? wat zal ik tot hen zeggen?
The Dutch Staten Vertaling translation is in the public domain.