Ezechiël 21:29

29 Terwijl zij u ijdelheid zien, terwijl zij u leugen voorzeggen, om u op de halzen te stellen dergenen, die van de goddelozen verslagen zijn, welker dag gekomen was ten tijde der uiterste ongerechtigheid.

Ezechiël 21:29 Meaning and Commentary

Ezekiel 21:29

Whiles they see vanity unto thee, whiles they divine a lie
unto thee
The Ammonites had their seers, soothsayers, diviners, and false prophets, which they are bid to be aware of, and are cautioned against hearkening to, ( Jeremiah 27:3 Jeremiah 27:9 ) , these told them they were in the utmost safety, and that the king of Babylon would not come against them; or, if he did, would not succeed, when his sword was drawn and furbished for the destruction of them: to bring thee upon the necks of the slain, of the wicked;
that is, of the Jews who were slain by the sword of the Chaldeans for their wickedness; and these diviners by their vain divination and lies would bring the Ammonites into the same condition, to be slain as they were; and as it were to fall upon their necks, as one slain person upon another; and so the Targum,

``to deliver thy neck as the necks of the slain, of the wicked:''

it may be rendered, "to put thee to the necks of the slain" ^F23; or, as Kimchi, "with the necks of the slain"; though some understand it, as if the diviners by their lies, promising peace and prosperity, encouraged the Ammonites to insult the Jews, and as it were to trample upon the necks of the dead: whose day is come, when their iniquity shall have an end;
along with Zedekiah their king; a description of the Jews; (See Gill on Ezekiel 21:27).

---

FOOTNOTES:

F23 (yllx yrawu la Ktwa ttl) "ut ponant te cum cervicibus interfectorum", Munster, Tigurine version; "applicando te ad cervices confossorum", Junius & Tremellius, Polanus.

Ezechiël 21:29 In-Context

27 Ik zal die kroon omgekeerd, omgekeerd, omgekeerd stellen; ja, zij zal niet zijn, totdat hij kome, die daartoe recht heeft, en dien Ik dat geven zal.

28 En gij, mensenkind, profeteer en zeg: Alzo zegt de Heere HEERE, van de kinderen Ammons, en van hun smading; zo zeg: Het zwaard, het zwaard is uitgetrokken, het is ter slachting geveegd om te verdoen, om te glinsteren;

29 Terwijl zij u ijdelheid zien, terwijl zij u leugen voorzeggen, om u op de halzen te stellen dergenen, die van de goddelozen verslagen zijn, welker dag gekomen was ten tijde der uiterste ongerechtigheid.

30 Keer uw zwaard weder in zijn schede! In de plaats, waar gij geschapen zijt, in het land uwer woningen zal Ik u richten.

31 En Ik zal over u Mijn gramschap uitgieten, Ik zal tegen u door het vuur Mijner verbolgenheid blazen; en Ik zal u overgeven in de hand van brandende mensen, smeders des verderfs.