Ezechiël 29:2

2 Mensenkind! zet uw aangezicht tegen Farao, den koning van Egypte, en profeteer tegen hem, en tegen het ganse Egypte.

Ezechiël 29:2 Meaning and Commentary

Ezekiel 29:2

Son of man, set thy face against Pharaoh king of Egypt
Pharaoh was a name common to all the kings of Egypt; the name of this king was Pharaohhophra, ( Jeremiah 44:30 ) , and who, by Herodotus F24, is called Apries: and prophesy against him, and against all Egypt;
prophesy of his destruction, and of the destruction of the whole land that is under his dominion.


FOOTNOTES:

F24 Euterpe, sive l. 2. c. 161.

Ezechiël 29:2 In-Context

1 In het tiende jaar, in de tiende maand, op den twaalfden der maand, geschiedde des HEEREN woord tot mij, zeggende:
2 Mensenkind! zet uw aangezicht tegen Farao, den koning van Egypte, en profeteer tegen hem, en tegen het ganse Egypte.
3 Spreek en zeg: Zo zegt de Heere HEERE: Zie, Ik wil aan u, o Farao, koning van Egypte! dien groten zeedraak, die in het midden zijner rivieren ligt; die daar zegt: Mijn rivier is de mijne, en ik heb die voor mij gemaakt.
4 Maar Ik zal haken in uw kaken doen, en den vis uwer rivieren aan uw schubben doen kleven; en Ik zal u uit het midden uwer rivieren optrekken, en al de vis uwer rivieren zal aan uw schubben kleven.
5 En Ik zal u verlaten in de woestijn, u en al den vis uwer rivieren; op het open veld zult gij vallen; gij zult niet verzameld noch vergaderd worden; aan het gedierte der aarde en aan het gevogelte des hemels heb Ik u ter spijze gegeven.
The Dutch Staten Vertaling translation is in the public domain.