Ezechiël 36:20

20 Als zij nu tot de heidenen kwamen, waarhenen zij getogen waren, ontheiligden zij Mijn heiligen Naam, omdat men van hen zeide: Dezen zijn het volk des HEEREN, en zijn uit Zijn land uitgegaan.

Ezechiël 36:20 Meaning and Commentary

Ezekiel 36:20

And when they entered unto the Heathen, whither they went,
&c.] When the Jews went into the Heathen countries, whither they were carried captive, either by the Chaldeans, or by the Romans: they profaned my holy name;
by their irreligion and immorality; by their violation of both tables of the law; by their wicked lives and conversations, whereby they gave the enemy an occasion to reproach them, their religion, and their God, ( Romans 2:24 ) : when they said to them, these are the people of the Lord, and are gone
forth out of his land;
these are the men that boast they are the people of the Lord, whom he has chosen above all people, and see what a wicked people they are; for their sins they are driven out of the land, and become our captives: or though they were the Lord's people, as they pretend, and were under his care and protection; yet he was not able to keep them in their own land, and deliver them out of our hands, but they are carried captive by us; and thus the name of God, his being and perfections, were blasphemed, and his word, worship, and worshippers, were ridiculed by them. The Targum is,

``if these are the people of the Lord, how is it that they are gone out of the land of the house of his majesty?''

Ezechiël 36:20 In-Context

18 Daarom goot Ik Mijn grimmigheid over hen uit, om des bloeds wil, dat zij in het land vergoten hadden, en om hun drekgoden, waarmede zij dat verontreinigd hadden.

19 En Ik verstrooide hen onder de heidenen, en zij werden verspreid in de landen; Ik oordeelde ze naar hun weg en naar hun handelingen.

20 Als zij nu tot de heidenen kwamen, waarhenen zij getogen waren, ontheiligden zij Mijn heiligen Naam, omdat men van hen zeide: Dezen zijn het volk des HEEREN, en zijn uit Zijn land uitgegaan.

21 Maar Ik verschoonde hen om Mijn heiligen Naam, dien het huis Israels ontheiligde onder de heidenen, waarhenen zij gekomen waren.

22 Daarom zeg tot het huis Israels: Zo zegt de Heere HEERE: Ik doe het niet om uwentwil, gij huis Israels! maar om Mijn heiligen Naam, dien gijlieden ontheiligd hebt onder de heidenen, waarhenen gij gekomen zijt.