Ezechiël 46:18

18 En de vorst zal niets nemen van de erfenis des volks, om hen van hun bezitting te beroven; van zijn bezitting zal hij zijn zonen erf nalaten; opdat niet Mijn volk, een iegelijk uit zijn erfenis, verstrooid worde.

Ezechiël 46:18 Meaning and Commentary

Ezekiel 46:18

Moreover the prince shall not take of the people's inheritance
by oppression, to thrust them out of their possession
Christ, the Prince, will never do this; he will never take any part of his people's inheritance from them, or thrust them out of the possession of any benefit or blessing of grace; they have chosen that good part which shall never be taken from them, ( Luke 10:42 ) , this is said, not as a direction to the prince, as a law enjoined him, or a caution to him against oppression; but as expressing his clemency, grace, and goodness to his subjects, and their safety and security under him: but he shall give his sons inheritance out of his own possession;
whatever Christ gives his sons, whether present grace, or future glory, it is out of his own possession; for all that the Father has are his; all the blessings of goodness are with him; all the fulness of grace is in him; the eternal inheritance is reserved with him in heaven; and it is all his own he gives, and not another's: that my people be not scattered every man from his possession;
or, "that therefore my people may not be scattered every" "men from his possession" F15; because what is given them, and they are in possession of, was Christ's own, and not another's; and which he had a right to dispose of, and therefore they need not fear being dispossessed by another claimant.


FOOTNOTES:

F15 (yme wupy al rva Neml) "ideo ne dispergantur populus meus", Starckius.

Ezechiël 46:18 In-Context

16 Alzo zegt de Heere HEERE: Wanneer de vorst aan iemand van zijn zonen een geschenk zal geven van zijn erfenis, dat zullen zijn zonen hebben; het zal hun bezitting zijn in erfenis.
17 Maar wanneer hij van zijn erfenis een geschenk zal geven aan een van zijn knechten, die zal dat hebben tot het vrijjaar toe; dan zal het tot den vorst wederkeren; het is immers zijn erfenis, zijn zonen zullen het hebben.
18 En de vorst zal niets nemen van de erfenis des volks, om hen van hun bezitting te beroven; van zijn bezitting zal hij zijn zonen erf nalaten; opdat niet Mijn volk, een iegelijk uit zijn erfenis, verstrooid worde.
19 Daarna bracht hij mij door den ingang, die aan de zijde der poort was, tot de heilige kameren, den priesteren toe behorende, die naar het noorden zagen, en ziet, aldaar was een plaats aan beide zijden, naar het westen.
20 En hij zeide tot mij: Dit is de plaats, alwaar de priesters het schuldoffer en het zondoffer zullen koken; en waar zij het spijsoffer zullen bakken, opdat zij het niet uitbrengen in het buitenste voorhof, om het volk te heiligen.
The Dutch Staten Vertaling translation is in the public domain.