Ezra 3:7

7 Zo gaven zij geld aan de houwers en werkmeesters, ook spijs en drank, en olie, aan de Sidoniers en aan de Tyriers, om cederenhout van den Libanon te brengen aan de zee naar Jafo, naar de vergunning van Kores, koning van Perzie, aan hen.

Ezra 3:7 Meaning and Commentary

Ezra 3:7

They gave money also to the masons, and to the carpenters
To buy stone and timber with for the building of the temple:

and meat and drink and oil unto them of Zidon, and to them of Tyre;
which were more agreeable to them than money, because there was not plenty of such things in their country, as in the land of Israel:

to bring cedar trees from Lebanon to the sea of Joppa;
as they did at the first building of the temple by Solomon; they cut down cedars at Lebanon, which belonged to them, and sent them by sea to Joppa, the nearest seaport to Jerusalem, about forty miles from it: see ( 2 Chronicles 2:16 ) ,

according to the grant that they had of Cyrus king of Persia;
for Tyre and Zidon being under his dominion as well as Judea, he not only gave leave to the Jews to get cedar wood from Lebanon, but gave orders to the Zidonians and Tyrians to furnish them with it, paying a valuable consideration for it; and so some F1 render the word, "according to the commandment of Cyrus".


FOOTNOTES:

F1 (Nwyvrk) "juxta praeceptum", Vatablus; "juxta quod praeceperat", V. L. So Ben Melech.

Ezra 3:7 In-Context

5 Daarna ook het gedurig brandoffer, en van de nieuwe maanden, en van alle gezette hoogtijden des HEEREN, die geheiligd waren; ook van een ieder, die een vrijwillige offerande den HEERE vrijwilliglijk offerde.
6 Van den eersten dag af der zevende maand begonnen zij den HEERE brandofferen te offeren; doch de grond van den tempel des HEEREN was niet gelegd.
7 Zo gaven zij geld aan de houwers en werkmeesters, ook spijs en drank, en olie, aan de Sidoniers en aan de Tyriers, om cederenhout van den Libanon te brengen aan de zee naar Jafo, naar de vergunning van Kores, koning van Perzie, aan hen.
8 In het tweede jaar nu hunner aankomst ten huize Gods te Jeruzalem, in de tweede maand, begonnen Zerubbabel, de zoon van Sealthiel, en Jesua, de zoon van Jozadak, en de overige hunner broederen, de priesters en de Levieten, en allen, die uit de gevangenis te Jeruzalem gekomen waren; en zij stelden de Levieten, van twintig jaren oud en daarboven, om opzicht te nemen over het werk van des HEEREN huis.
9 Toen stond Jesua, zijn zonen en zijn broederen, en Kadmiel met zijn zonen, kinderen van Juda, als een man, om opzicht te hebben over degenen, die het werk deden aan het huis Gods, met de zonen van Henadad, hun zonen en hun broederen, de Levieten.
The Dutch Staten Vertaling translation is in the public domain.