Genesis 4:16

16 En Kain ging uit van het aangezicht des HEEREN; en hij woonde in het land Nod, ten oosten van Eden.

Genesis 4:16 Meaning and Commentary

Genesis 4:16

And Cain went out from the presence of the Lord
Either from the place where the Lord was talking with him; or from the place where his glorious Majesty usually resided, where was some visible token of his presence, some stream of light and glory which showed him to be there, and which was at the east of the garden of Eden; from whence Cain was obliged to go, not being suffered to appear any more before God, or among his worshippers: there was a place near Tripoli in Syria, near where Mount Lebanon ends, called (proswpon tou yeou) , "the face of God", made mention of by Polybius {e}, and Strabo F6: and was near those parts where some place the garden of Eden; and it is possible might have its name from some tradition that this was the place where the face of God was seen, or his presence enjoyed by our first parents after their ejection from Eden, and from whence Cain went forth:

and dwelt in the land of Nod;
so called, not before he went there, but from his wandering up and down in it; continuing in no one place in it, as well as his mind was restless and uneasy; Jarchi mentions another reason of its name, that in every place where he went the earth shook under him, and men said, Depart from him, this is he that slew his brother:

on the east of Eden;
further east from the place where his father Adam and his other children dwelt; not being allowed to continue any longer with them, or converse with them, after he had been guilty of so horrid a crime.


FOOTNOTES:

F5 Hist. l. 5. p. 260.
F6 Geograph. l. 16. p. 519.

Genesis 4:16 In-Context

14 Zie, Gij hebt mij heden verdreven van den aardbodem, en ik zal voor Uw aangezicht verborgen zijn; en ik zal zwervende en dolende zijn op de aarde, en het zal geschieden, dat al wie mij vindt, mij zal doodslaan.
15 Doch de HEERE zeide tot hem: Daarom, al wie Kain doodslaat, zal zevenvoudig gewroken worden! En de HEERE stelde een teken aan Kain; opdat hem niet versloeg al wie hem vond.
16 En Kain ging uit van het aangezicht des HEEREN; en hij woonde in het land Nod, ten oosten van Eden.
17 En Kain bekende zijn huisvrouw, en zij werd bevrucht en baarde Henoch; en hij bouwde een stad, en noemde den naam dier stad naar den naam zijns zoons, Henoch.
18 En aan Henoch werd Hirad geboren; en Hirad gewon Mechujael; en Mechujael gewon Methusael; en Methusael gewon Lamech.
The Dutch Staten Vertaling translation is in the public domain.