Hosea 2:9

9 En nu zal Ik haar dwaasheid ontdekken voor de ogen harer boelen; en niemand zal haar uit Mijn hand verlossen.

Hosea 2:9 Meaning and Commentary

Hosea 2:9

Therefore will I return, and take away
Or, "take away again" ^F11; an usual Hebraism: my corn in the time thereof, and my wine in the season thereof;
for though these are the gifts of God to men for their use, and to dispose of for the good of others; yet he retains his property in them, and can and will call them to an account for their stewardship; and, when he pleases, take away both their office, and the good things they were intrusted with, not making a right use of them; and this he does in his own appointed time and season, or at such a time when these are at the best, and the greatest good is expected from them, and which therefore is the more afflictive; as in the time of harvest and vintage, so Kimchi, when corn and grapes are fully ripe; or, as the Targum, in the time of the corn being on the floor, and of the pressure of the wine: and will recover my wool, and my flax,
given "to cover her nakedness"; or, "I will take away"; by force and violence, as out of the hands of thieves, and robbers, and usurpers, who have no right to them, being forfeited; these were given to cover her nakedness, but not to deck herself with for the honour of her idols, or to cherish pride and superstition; see ( Matthew 23:5 ) these were all taken away when the Romans came and took away their place and nation, ( John 11:48 ) . The Septuagint and Arabic versions give the sense as if these were taken, that they might not cover her nakedness,
or "shame"; but that it might be exposed, as follows:

---

FOOTNOTES:

F11 (ytxqlw bwva) "iterum capiam", Drusius; "recipiam", Liveleus.

Hosea 2:9 In-Context

7 Zij bekent toch niet, dat Ik haar het koren, en den most, en de olie gegeven heb, en haar het zilver en goud vermenigvuldigd heb, dat zij tot den Baal gebruikt hebben.

8 Daarom zal Ik wederkomen, en Mijn koren wegnemen op zijn tijd, en Mijn most op zijn gezetten tijd; en Ik zal wegrukken Mijn wol en Mijn vlas, dienende om haar naaktheid te bedekken.

9 En nu zal Ik haar dwaasheid ontdekken voor de ogen harer boelen; en niemand zal haar uit Mijn hand verlossen.

10 En Ik zal doen ophouden al haar vrolijkheid, haar feesten, haar nieuwe maanden, en haar sabbatten, ja, al haar gezette hoogtijden.

11 En Ik zal verwoesten haar wijnstok en haar vijgeboom, waarvan zij zegt: Deze zijn mij een hoerenloon, dat mij mijn boelen gegeven hebben; maar Ik zal ze stellen tot een woud, en het wild gedierte des velds zal ze vreten.