Jeremia 10:20

20 Mijn tent is verstoord, en al mijn zelen zijn verscheurd; mijn kinderen zijn van mij uitgegaan, en zij zijn er niet; er is niemand meer, die mijn tent uitspant, en mijn gordijnen opricht.

Jeremia 10:20 Meaning and Commentary

Jeremiah 10:20

My tabernacle is spoiled
Not the temple at Jerusalem only, rather Jerusalem itself, as Kimchi; or the whole land, as the Targum,

``my land is wasted:''
the allusion is to the tents of shepherds, and denotes the unstable condition of the Jewish nation: and all my cords are broken:
all the rest of the cities of the land are destroyed, as Kimchi; and so the Targum,
``my cities are spoiled:''
as the cords are what the parts of the tabernacle or tent are fastened and kept together with, they may intend the strength of the nation, which lay in its wealth, its fortresses, and the numbers of its people, now weakened, loosed, and broke. My children are gone forth of me;
into captivity, as the Targum interprets it; the prophet, representing Jerusalem, and the cities of Judah. The Septuagint adds, "and my sheep"; keeping on the metaphor of a shepherd, his tent, and flock. And they are not;
either not in the world, being destroyed by one judgment or another; or rather not in their own land, being carried captive. There is none to stretch forth my tent any more, and to set up my
curtains;
which shows the great destruction and desolation of the land, and its inhabitants, that there would be none to set up a shepherd's tent; perhaps the rebuilding of Jerusalem, and the rest of the cities, may be meant.

Jeremia 10:20 In-Context

18 Want zo zegt de HEERE: Ziet, Ik zal de inwoners des lands op ditmaal wegslingeren, en zal ze benauwen, opdat zij het vinden.
19 O, wee mij over mijn breuk! mijn plage is smartelijk; en ik had gezegd: Dit is immers een krankheid, die ik wel dragen zal!
20 Mijn tent is verstoord, en al mijn zelen zijn verscheurd; mijn kinderen zijn van mij uitgegaan, en zij zijn er niet; er is niemand meer, die mijn tent uitspant, en mijn gordijnen opricht.
21 Want de herders zijn onvernuftig geworden, en hebben den HEERE niet gezocht; daarom hebben zij niet verstandiglijk gehandeld, en hun ganse weide is verstrooid.
22 Ziet, er komt een stem des geruchts, en een groot beven uit het land van het noorden; dat men de steden van Juda zal stellen tot een verwoesting, een woning der draken.
The Dutch Staten Vertaling translation is in the public domain.