Jeremia 14:16

16 En het volk, tot hetwelk zij profeteren, zullen op de straten van Jeruzalem weggeworpen zijn vanwege den honger en het zwaard; en er zal niemand zijn, die hen begrave, hen, hun vrouwen, en hun zonen, en hun dochteren; alzo zal Ik hun boosheid over hen uitstorten.

Jeremia 14:16 Meaning and Commentary

Jeremiah 14:16

And the people to whom they prophesy
That is, such of them as gave credit to their prophecies: shall be cast out in the streets of Jerusalem, because of the famine
and the sword;
they dying of the famine and of the sword, their carcasses should be cast out of their houses into the open streets, and there lie unburied, as a punishment for disbelieving the words of the Lord, and giving heed to the lies of the false prophets: and they shall have none to bury them;
either through want of ability of body or substance, or through want of affection; or rather through want of persons to do it for them, all their relations being cut off with them, as follows: them, their wives, nor their sons, nor their daughters;
or rather, "they" ^F14, "their wives, and their sons, and their daughters"; these shall die by the famine and the sword, and shall be cast out in the streets of Jerusalem; so that they and their relatives all dying, there would be none to bury one another; and that all should suffer by these calamities were but just and righteous, since all were guilty both of idolatry, and of despising the prophets, and listening to the false ones; see ( Jeremiah 7:18 ) : for I will pour their wickedness upon them;
or, "their evil upon them" {o}; not the evil of sin, but the evil of punishment; the meaning is, that he would abundantly punish them for their sins, and as they deserved, though not exceeding the bounds of justice: the phrase denotes that their wickedness was great; and that in proportion to it the vials of his wrath would be poured out upon them.

---

FOOTNOTES:

F14 (hmh) "ipsi inquam", Pagninus, Montanus, Schmidt.
F15 (Mter ta) "suum malum", Vatablus, Pagninus, Montanus.

Jeremia 14:16 In-Context

14 En de HEERE zeide tot mij: Die profeten profeteren vals in Mijn Naam; Ik heb hen niet gezonden, noch hun bevel gegeven, noch tot hen gesproken; zij profeteren ulieden een vals gezicht, en waarzegging, en nietigheid, en bedriegerij huns harten.

15 Daarom zegt de HEERE alzo: Aangaande de profeten, die in Mijn Naam profeteren, daar Ik hen niet gezonden heb, en zij dan nog zeggen: Er zal geen zwaard noch honger in dit land zijn; diezelve profeten zullen door het zwaard en door den honger verteerd worden.

16 En het volk, tot hetwelk zij profeteren, zullen op de straten van Jeruzalem weggeworpen zijn vanwege den honger en het zwaard; en er zal niemand zijn, die hen begrave, hen, hun vrouwen, en hun zonen, en hun dochteren; alzo zal Ik hun boosheid over hen uitstorten.

17 Daarom zult gij dit woord tot hen zeggen: Mijn ogen zullen van tranen nederdalen nacht en dag, en niet ophouden; want de jonkvrouw der dochter Mijns volks is gebroken met een grote breuk, een plage, die zeer smartelijk is.

18 Zo ik uitga in het veld, ziet daar de verslagenen van het zwaard, en zo ik in de stad komen, ziet daar de kranken van honger! Ja, zowel de profeten als de priesters lopen om in het land, en weten niet.