Jeremia 26:3

3 Misschien zullen zij horen, en zich bekeren, een iegelijk van zijn bozen weg; zo zou Ik berouw hebben over het kwaad, dat Ik hun denk te doen vanwege de boosheid hunner handelingen.

Jeremia 26:3 Meaning and Commentary

Jeremiah 26:3

If so be they will hearken
And obey; which is expressive not of ignorance and conjecture in God, but of his patience and long suffering, granting space and time for repentance, and the means of it; which disregarded, leave without excuse: and turn every man from his evil way;
his series and course of life, which was evil, and was the case of everyone; so that as their sin was general, the reformation ought to be so too: that I may repent me of the evil which I purpose to do unto them;
or "am thinking", or "devising ^F4 to do unto them"; which repentance must be understood not of a change of mind, but of the course of his providence towards them, which, by his threatenings, and some steps taken, portended ruin and destruction; yet, in case of repentance and reformation, he would change his method of action agreeably to his will: because of the evil of their doings;
this was the reason why he had threatened them with the evil of punishment, because of the evil of their actions; which were breaches of his law, and such as provoked the eyes of his glory.

---

FOOTNOTES:

F4 (bvx ykna rva) "quod ego (sum) cogitans", Schmidt.

Jeremia 26:3 In-Context

1 In het begin des koninkrijks van Jojakim, den zoon van Josia, koning van Juda, geschiedde dit woord van den HEERE, zeggende:

2 Zo zegt de HEERE: Sta in het voorhof van het huis des HEEREN, en spreek tot alle steden van Juda, die komen om aan te bidden in het huis des HEEREN, al de woorden, die Ik u geboden heb tot hen te spreken, doe er niet een woord af.

3 Misschien zullen zij horen, en zich bekeren, een iegelijk van zijn bozen weg; zo zou Ik berouw hebben over het kwaad, dat Ik hun denk te doen vanwege de boosheid hunner handelingen.

4 Zeg dan tot hen: Zo zegt de HEERE: Zo gijlieden naar Mij niet zult horen, dat gij wandelt in Mijn wet, die Ik voor uw aangezicht gegeven heb;

5 Horende naar de woorden Mijner knechten, de profeten, die Ik tot u zende, zelfs vroeg op zijnde en zendende; doch gij niet gehoord hebt;