Jeremia 26:1

1 In het begin des koninkrijks van Jojakim, den zoon van Josia, koning van Juda, geschiedde dit woord van den HEERE, zeggende:

Jeremia 26:1 Meaning and Commentary

Jeremiah 26:1

In the beginning of the reign of Jehoiakim the son of Josiah
king of Judah
So that the prophecy of this chapter, and the facts and events connected with it, were before the prophecy of the preceding chapter, though here related; that being in the fourth year, this in the beginning of Jehoiakim's reign. Josiah was lately dead; Jehoahaz his son reigned but three months, and then was deposed by Pharaohnecho king of Egypt; and this Jehoiakim, another son of Josiah, who before was called Eliakim, was set on the throne; and quickly after his coming to it came this word from the Lord, saying;
as follows, to the prophet. This was in the year of the world 3394, and before Christ 610, according to Bishop Usher F1; with whom agree Mr, Whiston F2, and the authors of the Universal History F3.


FOOTNOTES:

F1 Annales Vet. Test. p. 118.
F2 Chronological Tables, cent. 9.
F3 Vol. 21. p. 58.

Jeremia 26:1 In-Context

1 In het begin des koninkrijks van Jojakim, den zoon van Josia, koning van Juda, geschiedde dit woord van den HEERE, zeggende:
2 Zo zegt de HEERE: Sta in het voorhof van het huis des HEEREN, en spreek tot alle steden van Juda, die komen om aan te bidden in het huis des HEEREN, al de woorden, die Ik u geboden heb tot hen te spreken, doe er niet een woord af.
3 Misschien zullen zij horen, en zich bekeren, een iegelijk van zijn bozen weg; zo zou Ik berouw hebben over het kwaad, dat Ik hun denk te doen vanwege de boosheid hunner handelingen.
4 Zeg dan tot hen: Zo zegt de HEERE: Zo gijlieden naar Mij niet zult horen, dat gij wandelt in Mijn wet, die Ik voor uw aangezicht gegeven heb;
5 Horende naar de woorden Mijner knechten, de profeten, die Ik tot u zende, zelfs vroeg op zijnde en zendende; doch gij niet gehoord hebt;
The Dutch Staten Vertaling translation is in the public domain.