Jeremia 29:2

2 (Nadat de koning Jechonia, en de koningin, en de kamerlingen, de vorsten van Juda en Jeruzalem, mitsgaders de timmerlieden en smeden van Jeruzalem waren uitgegaan);

Jeremia 29:2 Meaning and Commentary

Jeremiah 29:2

After that Jeconiah the king
Of Judah; the same with Jehoiachin, who was carried captive into Babylon when he had reigned but three months: and the queen;
not Jeconiah's wife, for he had none; but his mother, whose name was Nehushta, and who was carried captive with him, ( 2 Kings 24:8 2 Kings 24:12 ) ; and the eunuchs;
or "chamberlains" to the queen; the Targum calls them princes; these were of the king's household, his courtiers; and such persons have been everywhere, and in all ages, court favourites: and the princes of Judah and Jerusalem;
the noblemen and grandees of the nation: and the carpenters, and the smiths, were departed from Jerusalem;
whom Nebuchadnezzar took with him, partly for his own use in his own country; and partly that the Jews might be deprived of such artificers, that could assist in fortifying their city, and providing them with military weapons; (See Gill on Jeremiah 24:1).

Jeremia 29:2 In-Context

1 Voorts zijn dit de woorden des briefs, dien de profeet Jeremia zond van Jeruzalem tot de overige oudsten, die gevankelijk waren weggevoerd, mitsgaders tot de priesteren, en tot de profeten, en tot het ganse volk, dat Nebukadnezar van Jeruzalem gevankelijk had weggevoerd naar Babel.

2 (Nadat de koning Jechonia, en de koningin, en de kamerlingen, de vorsten van Juda en Jeruzalem, mitsgaders de timmerlieden en smeden van Jeruzalem waren uitgegaan);

3 Door de hand van Elasa, den zoon van Safan, en Gemarja, den zoon van Hilkia, die Zedekia, de koning van Juda, naar Babel zond, tot Nebukadnezar, den koning van Babel, zeggende:

4 Zo zegt de HEERE der heirscharen, de God Israels, tot allen, die gevankelijk zijn weggevoerd, die Ik gevankelijk heb doen wegvoeren van Jeruzalem naar Babel:

5 Bouwt huizen en woont daarin, en plant hoven en eet de vrucht daarvan;