Jeremia 4:29

29 Van het geroep der ruiteren en boogschutters vluchten al de steden; zij gaan in de wolken, en klimmen op de rotsen; al de steden zijn verlaten, zodat niemand in dezelve woont.

Jeremia 4:29 Meaning and Commentary

Jeremiah 4:29

The whole city shall flee
Or, "every city"; for not Jerusalem only is meant, but every city, or the inhabitants of every city; and so the Targum paraphrases it,

``all the inhabitants of the land,''
who would be put into a panic, and flee: "for" or at the noise of the horsemen and bowmen;
of which the army of the enemy would greatly consist: it intimates that the inhabitants of Judea would not stand a battle; but at hearing the sound of the trampling of the horses, and the clattering of the bows and arrows, that the men upon them had, they would flee at once: they shall go into the thickets, and climb upon the rocks;
that is, either the horsemen and bowmen, who would pursue the inhabitants into those places: or rather the inhabitants themselves, who would flee thither to hide themselves from their enemies; namely, get into woods and forests, and among the thick trees, and cover themselves; and upon the highest mountains and rocks, and into the holes and caverns of them, and secure themselves from the enemy; see ( Matthew 24:16 ) , the word for "thickets" signifies "clouds" F9; and Kimchi interprets it of places as high as the clouds, as the tops of some mountains are, so that going up to them is like entering into the clouds; and which are sometimes covered with thick trees, and look like clouds; but the Targum explains it of woods or forests: every city shall be forsaken;
of its inhabitants: and not a man dwell therein;
as the prophet had seen in his vision, ( Jeremiah 4:25 ) , this was to be when a full end was made, not by the Babylonians, but by the Romans.
FOOTNOTES:

F9 (Mybeb) "in nubes", Munster, Tigurine version, Junius & Tremellius, Piscator, Schmidt.

Jeremia 4:29 In-Context

27 Want zo zegt de HEERE: Dit ganse land zal een woestijn zijn (doch Ik zal geen voleinding maken);
28 Hierom zal de aarde treuren, en de hemel daarboven zwart zijn; omdat Ik het heb gesproken, Ik heb het voorgenomen en het zal Mij niet rouwen, en Ik zal Mij daarvan niet afkeren.
29 Van het geroep der ruiteren en boogschutters vluchten al de steden; zij gaan in de wolken, en klimmen op de rotsen; al de steden zijn verlaten, zodat niemand in dezelve woont.
30 Wat zult gij dan doen, gij verwoeste? Al kleeddet gij u met scharlaken, al versierdet gij u met gouden sieraad, al schuurdet gij uw ogen met blanketsel, zo zoudt gij u toch tevergeefs oppronken; de boelen versmaden u, zij zullen uw ziel zoeken.
31 Want ik hoor een stem als van een vrouw, die in arbeid is, een benauwdheid als van een, die in des eersten kinds nood is, de stem van de dochter Sions; zij hijgt, zij breidt haar handen uit, zeggende: O, wee mij nu, want mijn ziel is moede vanwege de doodslagers!
The Dutch Staten Vertaling translation is in the public domain.