Jeremia 43:10

10 En zeg tot hen: Zo zegt de HEERE der heirscharen, de God Israels: Ziet, Ik zal henenzenden, en Nebukadrezar, den koning van Babel, Mijn knecht, halen, en Ik zal zijn troon zetten boven op deze stenen, die Ik verborgen heb; en hij zal zijn schone tent daarover spannen.

Jeremia 43:10 Meaning and Commentary

Jeremiah 43:10

And say unto them
The men of Judah, now in Egypt: thus saith the Lord of hosts, the God of Israel;
(See Gill on Jeremiah 42:15); behold, I will send and take Nebuchadnezzar the king of Babylon, my
servant;
as all men are by creation, and as he was in a very eminent sense, being an instrument in his hand of executing his designs, both on the Jews and other nations; him he would send for, and take to perform his counsel; secretly work upon and dispose his mind to such an undertaking, and lay a train of providences, and, by a concourse of them, bring him to Egypt to do his will: and will set his throne upon these stones that I have hid;
which he had ordered the prophet to hide, and which he did by him; signifying, that the king at Babylon should come with his army against this city, and should take it, and set up his throne, and keep his court here: and he shall spread his royal pavilion over them;
his tent; he shall place here his beautiful one, as the word ^F9 signifies; this should be set up where these stones were laid, as if they were designed for the foundation of it, though they were only a symbol of it; and would be a token to the Jews, when accomplished, of the certainty of the divine prescience, and of prophecy, with respect to future events, even those the most minute and contingent.

---

FOOTNOTES:

F9 (wryrpv) "teutorium elegans", Montanus, Vatablus; "pulchrum", Munster. So Ben Melech.

Jeremia 43:10 In-Context

8 Toen geschiedde des HEEREN woord tot Jeremia te Tachpanhes, zeggende:

9 Neem grote stenen in uw hand, en verberg ze in de klei in den ticheloven, die bij de deur van Farao's huis te Tachpanhes is, voor de ogen der Joodse mannen;

10 En zeg tot hen: Zo zegt de HEERE der heirscharen, de God Israels: Ziet, Ik zal henenzenden, en Nebukadrezar, den koning van Babel, Mijn knecht, halen, en Ik zal zijn troon zetten boven op deze stenen, die Ik verborgen heb; en hij zal zijn schone tent daarover spannen.

11 En hij zal komen en Egypteland slaan: wie ten dood, ten dode; en wie ter gevangenis, ter gevangenis; en wie ten zwaard, ten zwaarde.

12 En Ik zal een vuur aansteken in de huizen der goden van Egypte, en hij zal ze verbranden, en gevankelijk wegvoeren; en hij zal Egypteland aantrekken, gelijk als een herder zijn kleed aantrekt, en hij zal van daar uittrekken in vrede.