Jesaja 10:3

3 Maar wat zult gijlieden doen ten dage der bezoeking, en der verwoesting, die van verre komen zal? Tot wien zult gij vlieden om hulp, en waar zult gij uw heerlijkheid laten?

Jesaja 10:3 Meaning and Commentary

Isaiah 10:3

And what will ye do in the day of visitation
Not in a way of grace and mercy, but of wrath and anger, as the following clause explains it, when God should come and punish them for their sins; and so the Targum,

``what will ye do in the day that your sins shall be visited upon you?''

it designs the Babylonish captivity, as the next words show; the same phrase is used of the destruction of the Jews by the Romans, ( Luke 19:44 ) : and in the desolation [which] shall come from far?
from Assyria, which was distant from the land of Judea: the word ^F8 for "desolation" signifies a storm, tumult, noise, and confusion; referring to what would be made by the Assyrian army, when it came upon them: to whom will ye flee for help?
Rezin king of Syria, their confederate, being destroyed; and Syria, with whom they were in alliance, now become their enemy, see ( Isaiah 9:11 Isaiah 9:12 ) : and where will ye leave your glory?
either their high titles, and ensigns of honour, as princes, judges, and civil magistrates, which they should be stripped of; or rather their mammon, as Aben Ezra interprets it, their unrighteous mammon, which they got by perverting the judgment of the poor and needy, the widow and the fatherless, of which they gloried; and which now would be taken away from them, when they should go into captivity.

---

FOOTNOTES:

F8 (hawvl) "sub procella, quae a longinquo veniet", Cocceius; so the Targum renders it, "in tumult of tribulation".

Jesaja 10:3 In-Context

1 Wee dengenen, die ongerechte inzettingen inzetten, en den schrijvers, die moeite voorschrijven;

2 Om de armen van het recht af te wenden, en om het recht der ellendigen Mijns volks te roven, opdat de weduwen hun buit worden, en opdat zij de wezen mogen plunderen!

3 Maar wat zult gijlieden doen ten dage der bezoeking, en der verwoesting, die van verre komen zal? Tot wien zult gij vlieden om hulp, en waar zult gij uw heerlijkheid laten?

4 Dat elkeen zich niet zou buigen onder de gevangenen, en vallen onder de gedoden? Om dit alles keert Zijn toorn zich niet af, maar Zijn hand is nog uitgestrekt.

5 Wee den Assyrier, die de roede Mijns toorns is, en Mijn grimmigheid is een stok in hun hand!