Jesaja 10:5

5 Wee den Assyrier, die de roede Mijns toorns is, en Mijn grimmigheid is een stok in hun hand!

Jesaja 10:5 Meaning and Commentary

Isaiah 10:5

O Assyrian, the rod of mine anger
. Either as calling him to come against the land of Israel to spoil it, so Kimchi; or as grieving that he was obliged to make use of him in such a manner against his people; or as threatening him with ruin. So the Targum, Septuagint, and all the Oriental versions render it, "woe to the Assyrian"; wherefore this, and what follows, serve to comfort the people of God; that though they should be carried captive by the Assyrians, yet they should be utterly destroyed, and a remnant of the Jews should be saved. The Assyrian monarch is called the "rod of God's anger", because he was made use of by him as an instrument to chastise and correct Israel for their sins: and the staff in their hand is mine indignation;
that is, the staff which was in the hand of the king of Assyria, and his army, with which they smote the people of Israel, was no other than the wrath and indignation of God against that people, and the execution of it, which he committed to them as instruments. Kimchi interprets "their hand" of the land of Israel, into which this staff was sent, the Assyrian, to smite and chastise them. The Targum is,

``woe to the Assyrian, the government of my fury; and an angel sent from before me against them for a curse.''

Jesaja 10:5 In-Context

3 Maar wat zult gijlieden doen ten dage der bezoeking, en der verwoesting, die van verre komen zal? Tot wien zult gij vlieden om hulp, en waar zult gij uw heerlijkheid laten?

4 Dat elkeen zich niet zou buigen onder de gevangenen, en vallen onder de gedoden? Om dit alles keert Zijn toorn zich niet af, maar Zijn hand is nog uitgestrekt.

5 Wee den Assyrier, die de roede Mijns toorns is, en Mijn grimmigheid is een stok in hun hand!

6 Ik zal hem zenden tegen een huichelachtig volk, en Ik zal hem bevel geven tegen het volk Mijner verbolgenheid; opdat hij den roof rove, en plundere de plundering, en stelle het ter vertreding, gelijk het slijk der straten.

7 Hoewel hij het zo niet meent, en zijn hart alzo niet denkt, maar hij zal in zijn hart hebben te verdelgen, en uit te roeien niet weinige volken.