Jesaja 57:11

11 Maar voor wien hebt gij geschroomd of gevreesd? Want gij hebt gelogen, en zijt Mijner niet gedachtig geweest, gij hebt Mij op uw hart niet gelegd; is het niet, om dat Ik zwijg, en dat van ouds af, en gij vreest Mij niet?

Jesaja 57:11 Meaning and Commentary

Isaiah 57:11

And of whom hast thou been afraid or feared, that thou hast
lied
By assuming the name of Christian, when it did not belong to her; as it does not to the church of Rome which is antichristian: this lie is told, not out of any fear of God, or reverence of Christ; for she has no fear or reverence of either; but to serve a purpose, to blind the eyes of men under the Christian name, and, with a pretence to serve the cause of Christianity, to get all Christendom under her power: and hast not remembered me;
or, "for thou hast not remembered me, nor laid it to thy heart?" or, "put me upon thy heart" ^F24; had no regard to Christ, nor had true faith in him, nor love to him; but all the reverse; degraded him in his offices, corrupted his doctrines, ordinances, and worship. The Targum is,

``and hast not remembered my worship, nor put my fear upon thy heart:''

and have not held my peace even of old, and thou fearest me not
or, "therefore thou fearest me not" ^F25; because as yet the vials of God's wrath are not poured out, or his judgment inflicted on antichrist; but, ever since he began to reign, he has enjoyed great prosperity; therefore he fears not God, nor regards man; but says, "I sit a queen, and am no widow, and shall see no sorrow", ( Revelation 18:7 ) .

---

FOOTNOTES:

F24 (Kbl le tmv al trkz al) "nam mei non es recordata, neque posuisti me super cor tuum", Grotius.
F25 (waryt al ytwaw) "idcirco me non times", Calvin, Piscator, Gataker.

Jesaja 57:11 In-Context

9 En gij trekt met olie tot den koning, en gij vermenigvuldigt uw welriekende zalven; en gij zendt uw gezanten verre weg, en vernedert u tot de hel toe.

10 Gij zijt vermoeid door uw grote reis, maar gij zegt niet: Het is buiten hoop; gij hebt het leven uwer hand gevonden, daarom wordt gij niet ziek.

11 Maar voor wien hebt gij geschroomd of gevreesd? Want gij hebt gelogen, en zijt Mijner niet gedachtig geweest, gij hebt Mij op uw hart niet gelegd; is het niet, om dat Ik zwijg, en dat van ouds af, en gij vreest Mij niet?

12 Ik zal uw gerechtigheid bekend maken, en uw werken, dat zij u geen nut doen zullen.

13 Wanneer gij roepen zult, zo laat die, die van u vergaderd zijn, u redden; doch de wind zal hen allen wegvoeren, de ijdelheid zal hen wegnemen. Maar die op Mij betrouwt, die zal het aardrijk erven, en Mijn heiligen berg erfelijk bezitten.