Jesaja 58:3

3 Zeggende: Waarom vasten wij, en Gij ziet het niet aan, waarom kwellen wij onze ziel, en Gij weet het niet? Ziet, ten dage, wanneer gijlieden vast, zo vindt gij uw lust, en gij eist gestrengelijk al uw arbeid.

Jesaja 58:3 Meaning and Commentary

Isaiah 58:3

Wherefore have we fasted, say they, and thou seest not?
&c.] Our fasting; takest no notice of it; expresses no approbation of it, and pleasure in it: this is put for all religious services, being what was frequently performed under the Old Testament, not only at certain times appointed by the Lord, but on other occasions, and of their own fixing; in which they put their confidence, and often boasted of, ( Luke 18:12 ) : "wherefore have we afflicted our soul", by fasting, "and thou takest no knowledge?" of that, nor of us, and dost not save us from our enemies, and deliver us from our troubles, and bestow favours on us: they had a high opinion of their own performances, and thought that God must have likewise; and were displeased that he showed no more regard unto them: behold, in the day of your fast you find pleasure;
this, and what follows in the two next verses, are an answer to their questions, and give reasons why the Lord took no more notice of their fasting, or of their services; because they were not done aright, they found their own pleasure in them; not that they indulged to bodily recreations and carnal delights, but they gratified the inward desires of the flesh, malice, envy, and the like; and they pleased themselves with their own duties, and fancied they procured the favour of God by them: and exact all your labours;
of their servants, or their money of their debtors; they grieved and afflicted their debtors, by demanding their debts of them, as Jarchi interprets it; and that in a very rigorous manner, requiring whole and immediate payment; or, as it is usual with establishments, they require an exact conformity to their manner of service, worship, and discipline.

Jesaja 58:3 In-Context

1 Roep uit de keel, houd niet in, verhef uw stem als een bazuin, en verkondig Mijn volk hun overtreding, en het huis Jakobs hun zonden.

2 Hoewel zij Mij dagelijks zoeken, en een lust hebben aan de kennis Mijner wegen, als een volk, dat gerechtigheid doet en het recht zijns Gods niet verlaat, vragen zij Mij naar de rechten der gerechtigheid; zij hebben een lust tot God te naderen;

3 Zeggende: Waarom vasten wij, en Gij ziet het niet aan, waarom kwellen wij onze ziel, en Gij weet het niet? Ziet, ten dage, wanneer gijlieden vast, zo vindt gij uw lust, en gij eist gestrengelijk al uw arbeid.

4 Ziet, tot twist en gekijf vast gijlieden, en om goddelooslijk met de vuist te slaan; vast niet gelijk heden, om uw stem te doen horen in de hoogte.

5 Zou het zulk een vasten zijn, dat Ik verkiezen zou, dat de mens zijn ziel een dag kwelle, dat hij zijn hoofd kromme gelijk een bieze, en een zak en as onder zich spreide? Zoudt gij dat een vasten heten, en een dag den HEERE aangenaam?