Jesaja 59:8

8 Den weg des vredes kennen zij niet; en er is geen recht in hun gangen; hun paden maken zij verkeerd voor zich zelven, al wie daarop gaat, die kent den vrede niet.

Jesaja 59:8 Meaning and Commentary

Isaiah 59:8

The way of peace they know not
Neither the way of peace with God, supposing it is to be made by man, and not by Christ; and are ignorant of the steps and methods taken to procure it; nor do they know the way of peace of conscience, or how to attain to that which is true and solid; nor the way to eternal peace and happiness, which is alone by Christ, and the Gospel of peace reveals, to which they are strangers; nor the way of peace among men, which they are unconcerned about, and do not seek after, make use of no methods to promote, secure, and establish it; but all the reverse: and there is no judgment in their goings;
no justice in their actions, in their dealings with men; no judgment in their religious duties, which are done without any regard to the divine rule, or without being able to give a reason for them; they have no judgment in matters of doctrine or worship; they have no discerning of true and false doctrines, and between that which is spiritual and superstitious in worship; they have no knowledge of the word of God, which should be their guide both in faith and practice; but this they do not attend unto: they have made them crooked paths:
they have devised paths and modes of worship of their own, in which they walk, and which they observe, that are not according to the rule of the word; but deviate from it; and so may be said to be crooked, as not agreeable to that: whosoever goeth therein shall not know peace;
the way of peace with God, as before; or he shall not have any experience of true, solid, and substantial peace in his own conscience now, and shall not attain to eternal peace hereafter.

Jesaja 59:8 In-Context

6 Hun webben deugen niet tot klederen, en zij zullen zichzelven niet kunnen dekken met hun werken; hun werken zijn werken der ongerechtigheid, en een maaksel des wrevels is in hun handen.

7 Hun voeten lopen tot het kwade, en zij haasten om onschuldig bloed te vergieten; hun gedachten zijn gedachten der ongerechtigheid, verstoring en verbreking is op hun banen.

8 Den weg des vredes kennen zij niet; en er is geen recht in hun gangen; hun paden maken zij verkeerd voor zich zelven, al wie daarop gaat, die kent den vrede niet.

9 Daarom is het recht verre van ons, en de gerechtigheid achterhaalt ons niet; wij wachten op het licht, maar ziet, er is duisternis, op een groten glans, maar wij wandelen in donkerheden.

10 Wij tasten naar den wand, gelijk de blinden, en, gelijk die geen ogen hebben, tasten wij; wij stoten ons op den middag, als in de schemering, wij zijn in woeste plaatsen gelijk de doden.