Jesaja 59:7

7 Hun voeten lopen tot het kwade, en zij haasten om onschuldig bloed te vergieten; hun gedachten zijn gedachten der ongerechtigheid, verstoring en verbreking is op hun banen.

Jesaja 59:7 Meaning and Commentary

Isaiah 59:7

Their feet run to evil
Make haste to commit all manner of sin, and particularly that which follows, with great eagerness and swiftness, taking delight and pleasure therein, and continuing in it; it is their course of life. The words seem to be taken out of ( Proverbs 1:16 ) and are quoted with the following by the Apostle Paul, ( Romans 3:15-17 ) to prove the general corruption of mankind: and they make haste to shed innocent blood:
in wars abroad or at home, in quarrels and riots, or through the heat of persecution; which if it does not directly touch men's lives, yet issues in the death of many that fall under the power of it; and which persecutors are very eager and hasty in the prosecution of. The phrase fitly describes their temper and conduct: their thoughts are thoughts of iniquity:
their thoughts are continually devising things vain and sinful in themselves, unprofitable to them, and pernicious to others: their thoughts, words, and actions being evil; their tongue, lips, hands, and feet being employed in sin, show their general depravity: wasting and destruction are in their paths:
they waste and destroy all they meet with in their ways, their fellow creatures and their substance; and the ways they walk in lead to ruin and destruction, which will be their portion for evermore.

Jesaja 59:7 In-Context

5 Zij broeden basiliskus-eieren uit, en zij weven spinnewebben; die van hun eieren eet, moet sterven, en als het in stukken gedrukt wordt, er berst een adder uit.

6 Hun webben deugen niet tot klederen, en zij zullen zichzelven niet kunnen dekken met hun werken; hun werken zijn werken der ongerechtigheid, en een maaksel des wrevels is in hun handen.

7 Hun voeten lopen tot het kwade, en zij haasten om onschuldig bloed te vergieten; hun gedachten zijn gedachten der ongerechtigheid, verstoring en verbreking is op hun banen.

8 Den weg des vredes kennen zij niet; en er is geen recht in hun gangen; hun paden maken zij verkeerd voor zich zelven, al wie daarop gaat, die kent den vrede niet.

9 Daarom is het recht verre van ons, en de gerechtigheid achterhaalt ons niet; wij wachten op het licht, maar ziet, er is duisternis, op een groten glans, maar wij wandelen in donkerheden.