Jesaja 62:3

3 En gij zult een sierlijke kroon zijn in de hand des HEEREN, en een koninklijke hoed in de hand uws Gods.

Jesaja 62:3 Meaning and Commentary

Isaiah 62:3

Thou shalt also be a crown of glory in the hand of the Lord,
&c.] The church and her members are glorious in themselves, through the righteousness of Christ put upon them; through the grace of Christ wrought in them; and through the honour they are raised unto, being made kings and priests unto God, all which will be more manifest in the latter day: and they are a glory to the Lord; there is a glory arises to him from their election, redemption, sanctification, and glorification, and from the ascriptions of glory made unto him; and they are regarded by him as a crown is by a prince; as a crown of massy gold, stuck with jewels, is rich and valuable, so are they in the eyes of Christ; they are dear and precious to him; high in his esteem; which he will not suffer to be trampled upon, or to be taken away from him, no more than a prince will suffer his crown to be so used or lost: and these are "in" his "hand" as such, which he holds in his hand, and looks at with pleasure and delight, and which he preserves and keeps safe and secure: or, "by the hand of the Lord" ^F6; and then the sense is, that the church and its members should become so glorious, through his hand communicating grace and glory to them, through the operations of his hand, and the wonderful effects of his power on them:

and a royal diadem in the hand of thy God;
the same thing expressed in different words, for the further confirmation and illustration of it.

---

FOOTNOTES:

F6 (hwhy dyb) "per manum Jovae", Gataker.

Jesaja 62:3 In-Context

1 Om Sions wil zal ik niet zwijgen, en om Jeruzalems wil zal ik niet stil zijn; totdat haar gerechtigheid voortkome als een glans, en haar heil als een fakkel, die brandt.

2 En de heidenen zullen uw gerechtigheid zien, en alle koningen uw heerlijkheid; en gij zult met een nieuwen naam genoemd worden, welken des HEEREN mond uitdrukkelijk noemen zal.

3 En gij zult een sierlijke kroon zijn in de hand des HEEREN, en een koninklijke hoed in de hand uws Gods.

4 Tot u zal niet meer gezegd worden: De verlatene, en tot uw land zal niet meer gezegd worden: Het verwoeste; maar gij zult genoemd worden: Mijn lust is aan haar! en uw land: Het getrouwde; want de HEERE heeft een lust aan u, en uw land zal getrouwd worden.

5 Want gelijk een jongeling een jonkvrouw trouwt, alzo zullen uw kinderen u trouwen; en gelijk de bruidegom vrolijk is over de bruid, alzo zal uw God over u vrolijk zijn.