Jesaja 7:2

2 Als men den huize Davids boodschapte, zeggende: De Syriers rusten op Efraim, zo bewoog zich zijn hart en het hart zijns volks, gelijk de bomen des wouds bewogen worden van den wind.

Jesaja 7:2 Meaning and Commentary

Isaiah 7:2

And it was told the house of David
Ahaz, and his family, the princes of the blood, his court and counsellors; who had intelligence of the designs and preparations of the Syrians and Israelites against them: saying, Syria is confederate with Ephraim;
the ten tribes; or the kingdom and king of Israel. Some render it, "Syria led"; that is, its army "unto Ephraim" ^F25; marched it into the land of Israel, and there joined the king of Israel's army; others, as the Vulgate Latin version, "Syria rests upon Ephraim" ^F26; depends upon, trusts in, takes heart and encouragement from Ephraim, or the ten tribes, being his ally. The Septuagint version is, "Syria hath agreed with Ephraim"; entered into a confederacy and alliance with each other; which is the sense of our version; and is confirmed by the Targum, which is,

``the king of Syria is joined with the king of Israel:''

and his heart was moved, and the heart of his people, as the
trees of the wood are moved with the wind;
the metaphor denotes the strength and force of the confederate armies, comparable to a strong, blustering, boisterous wind; see ( Isaiah 32:2 ) ( Jeremiah 4:11 Jeremiah 4:12 ) and the weakness of the king and people of Judah, who were like to trees shaken by the wind; and also the fear they were possessed with, partly through consciousness of guilt, and partly through distrust of divine power and Providence; and also on account of what they had suffered already from these powerful enemies, when they attacked them singly; and therefore might much more dread them, as they were combined together against them; see ( 2 Chronicles 28:5-8 ) .

---

FOOTNOTES:

F25 (hxn) "duxit exercitum", Tigurine version.
F26 "Syria quievit super Ephraim", Forerius, Cocceius; "Syria acquiescit in Ephraimo", Piscator.

Jesaja 7:2 In-Context

1 Het geschiedde nu in de dagen van Achaz, den zoon van Jotham, den zoon van Uzzia, den koning van Juda, dat Rezin, de koning van Syrie, en Pekah, de zoon van Remalia, de koning van Israel, optoog naar Jeruzalem, ten oorlog tegen haar; maar hij vermocht met strijden niet tegen haar.

2 Als men den huize Davids boodschapte, zeggende: De Syriers rusten op Efraim, zo bewoog zich zijn hart en het hart zijns volks, gelijk de bomen des wouds bewogen worden van den wind.

3 En de HEERE zeide tot Jesaja: Ga nu uit, Achaz tegemoet, gij en uw zoon, Schear-Jaschub, aan het einde van den watergang des oppersten vijvers, aan den hogen weg van het veld des vollers;

4 En zeg tot hem: Wacht u, en zijt gerust, vrees niet, en uw hart worde niet week, vanwege die twee staarten dezer rokende vuurbranden; vanwege de ontsteking des toorns van Rezin en der Syriers, en van den zoon van Remalia;

5 Omdat de Syrier kwaad tegen u beraadslaagd heeft, met Efraim en den zoon van Remalia, zeggende: