Jozua 10:37

37 En zij namen haar in, en sloegen haar met de scherpte des zwaards, zo haar koning als al haar steden, en alle ziel, die daarin was; hij liet niemand in het leven overblijven, naar alles, wat hij Eglon gedaan had; en hij verbande haar, en alle ziel, die daarin was.

Jozua 10:37 Meaning and Commentary

Joshua 10:37

And they took it, and smote it with the edge of the sword,
and the king thereof
For though the king of Hebron was one of the kings that were taken in the cave of Makkedah, and hanged; yet before Joshua came up to it, they had set up another king over them:

and all the cities thereof;
for Hebron was a metropolitan city, and had other cities dependent on it, and subject to it:

and all the souls that [were] therein;
both in Hebron, and in the cities subject to it:

he left none remaining;
in any of them:

according to all that he had done to Eglon;
the last place he came from:

but destroyed it utterly, and all the souls that [were] therein;
but it seems that afterwards some that made their escape before the taking of the city, and other Canaanites driven out of their habitations, repeopled it; so that after Joshua's death it was recovered again by the tribe of Judah, ( Judges 1:10 ) ; unless there is given in that place a more particular account of the taking of this city, with others at this time; but the former seems most likely.

Jozua 10:37 In-Context

35 En zij namen haar in ten zelven dage, en sloegen haar met de scherpte des zwaards, en alle ziel, die daarin was, verbande hij op denzelven dag, naar alles, wat hij aan Lachis gedaan had.

36 Daarna toog Jozua op, en gans Israel met hem; van Eglon naar Hebron, en zij krijgden tegen haar.

37 En zij namen haar in, en sloegen haar met de scherpte des zwaards, zo haar koning als al haar steden, en alle ziel, die daarin was; hij liet niemand in het leven overblijven, naar alles, wat hij Eglon gedaan had; en hij verbande haar, en alle ziel, die daarin was.

38 Toen keerde Jozua, en gans Israel met hem, naar Debir, en hij krijgde tegen haar.

39 En hij nam haar in, met haar koning, en al haar steden, en zij sloegen haar met de scherpte des zwaards, en verbanden alle ziel, die daarin was; hij liet geen overigen overblijven; gelijk als hij aan Hebron gedaan had, alzo deed hij aan Debir en haar koning, en gelijk als hij aan Libna en haar koning gedaan had;