Jozua 18:14

14 En die landpale strekt en keert zich om, naar den westhoek zuidwaarts van den berg, die tegenover Beth-horon zuidwaarts is, en haar uitgangen zijn aan Kirjath-Baal (welke is Kirjath-Jearim), een stad der kinderen van Juda. Dit is de hoek ten westen.

Jozua 18:14 Meaning and Commentary

Joshua 18:14

And the border was drawn [thence]
From Bethhoron:

and compassed the corner of the sea southward;
it is hard to say what sea is meant, or what by it. Fuller F11 conjectures, that as the Hebrews call any confluence of water a sea, as we call such a "mere", the great waters in Gibeon may be meant, ( Jeremiah 41:12 ) ; for it cannot mean the Mediterranean sea, for Dan lay between Benjamin and that; and yet if a sea is meant, no other can be; wherefore it is best to render it the "west quarter", as it is in the latter part of this verse; and so the same word is translated, ( Joshua 18:12 ) ; the "west", and not the "sea", as it sometimes is; for the border of Benjamin did not reach the sea any where; though Josephus F12 makes it to extend to it, and says, that the length of it was from the river Jordan to the sea:

the hill that [lieth] before Bethhoron southward;
the hill that lay to the south of nether Bethhoron, as in ( Joshua 18:13 ) :

and the goings out thereof,
the end of the western coast,

were at Kirjathbaal, which [is] Kirjathjearim, a city of the children
of Judah;
of which see ( Joshua 15:9 Joshua 15:60 ) ;

this [was] the west quarter;
as thus described.


FOOTNOTES:

F11 Pisgah Sight, B. 2. c. 12. p. 251.
F12 Ut supra. (Antiqu. l. 5. c. 1. sect. 22.)

Jozua 18:14 In-Context

12 En hun landpale was naar den hoek noordwaarts van de Jordaan; en deze landpale gaat opwaarts aan de zijde van Jericho van het noorden, en gaat op door het gebergte westwaarts, en haar uitgangen zijn aan de woestijn van Beth-Aven.
13 En van daar gaat de landpale door naar Luz, aan de zijde van Luz, welke is Beth-El, zuidwaarts; en deze landpale gaat af naar Atroth-Addar, aan den berg, die aan de zuidzijde van het benedenste Beth-Horon is.
14 En die landpale strekt en keert zich om, naar den westhoek zuidwaarts van den berg, die tegenover Beth-horon zuidwaarts is, en haar uitgangen zijn aan Kirjath-Baal (welke is Kirjath-Jearim), een stad der kinderen van Juda. Dit is de hoek ten westen.
15 De hoek nu ten zuiden is aan het uiterste van Kirjath-Jearim; en deze landpale gaat uit ten westen, en zij komt uit aan de fontein der wateren van Neftoah.
16 En deze landpale gaat af tot aan het uiterste des bergs, die tegenover het dal van den zoon van Hinnom is, die in het dat der Refaiten is tegen het noorden; en gaat af door het dal van Hinnom, aan de zijde der Jebusieten zuidwaarts, en gaat af aan de fontein van Rogel;
The Dutch Staten Vertaling translation is in the public domain.