Jozua 18:16

16 En deze landpale gaat af tot aan het uiterste des bergs, die tegenover het dal van den zoon van Hinnom is, die in het dat der Refaiten is tegen het noorden; en gaat af door het dal van Hinnom, aan de zijde der Jebusieten zuidwaarts, en gaat af aan de fontein van Rogel;

Jozua 18:16 Meaning and Commentary

Joshua 18:16

And the border came down
In the description of the border of Judah, hereabout, it is said to go up, ( Joshua 15:5 ) ; because there, as Jarchi observes, the measure was from east to west, but here from west to east:

to the end of the mountain that [lieth] before the valley of the son
of Hinnom;
this south border of Benjamin is the same with the north border of Judah; and the same places are mentioned in the description of the one as of the other, see ( Joshua 15:8 ) . The mountain is Mount Moriah,

[and] which [is] in the valley of the giants on the north;
on the north of the valley of Rephaim:

and descended to the valley of Hinnom;
the border from the end of Mount Moriah to that valley:

to the side of Jebusi on the south;
to the south side of Jerusalem, having that city on the south;

and descended to Enrogel; of which (See Gill on Joshua 15:7).

Jozua 18:16 In-Context

14 En die landpale strekt en keert zich om, naar den westhoek zuidwaarts van den berg, die tegenover Beth-horon zuidwaarts is, en haar uitgangen zijn aan Kirjath-Baal (welke is Kirjath-Jearim), een stad der kinderen van Juda. Dit is de hoek ten westen.

15 De hoek nu ten zuiden is aan het uiterste van Kirjath-Jearim; en deze landpale gaat uit ten westen, en zij komt uit aan de fontein der wateren van Neftoah.

16 En deze landpale gaat af tot aan het uiterste des bergs, die tegenover het dal van den zoon van Hinnom is, die in het dat der Refaiten is tegen het noorden; en gaat af door het dal van Hinnom, aan de zijde der Jebusieten zuidwaarts, en gaat af aan de fontein van Rogel;

17 En strekt zich van het noorden, en gaat uit te En-semes; van daar gaat zij uit naar Geliloth, welke is tegenover den opgang naar Adummim, en zij gaat af aan den steen van Bohan, den zoon van Ruben;

18 En gaat door ter zijde tegenover Araba naar het noorden, en gaat af te Araba.