Jozua 22:19

19 Maar toch, indien het land uwer bezitting onrein is, komt over in het land van de bezitting des HEEREN, waar de tabernakel des HEEREN woont, en neemt bezitting in het midden van ons; maar zijt niet wederspannig tegen den HEERE, en zijt ook niet wederspannig tegen ons, een altaar voor u bouwende, behalve het altaar van den HEERE, onzen God.

Jozua 22:19 Meaning and Commentary

Joshua 22:19

Notwithstanding, if the land of your possession [be] unclean,
&c.] That is, if it was judged to be so by them, because not cleansed from the sins of the former inhabitants of it by sacrifice, or because there was no altar in it to offer up sacrifice for the expiation of sin:

[then] pass ye over unto the land of the possession of the Lord,
wherein the Lord's tabernacle dwelleth;
if you repent of the choice you have made of a country to dwell in, quit it, and come over into the land of Canaan, which the Lord has taken possession of, and residence in, and where his tabernacle is fixed, the place of his presence and worship, and where an altar is erected to sacrifice upon:

and take possession among us;
they were willing to quit possession of their own, and make room for them in each of their tribes, and even though they straitened themselves, and parted with much of their estates, rather than they should make a schism, or go into idolatrous practices; which was a brave, noble, spirit indeed, and showed their great concern for the honour and glory of God, and his worship, and their love to their brethren, and affectionate regard for their spiritual welfare, above their own private, personal, and temporal good:

but rebel not against the Lord:
the Word of the Lord, as the Targum, either Christ the essential Word, the Angel of Jehovah's presence, or his word of command:

nor rebel against us;
by breaking off from us, and setting up another religion or form of worship:

in building you an altar beside the altar of the Lord our God:
which ought to be common to both, and no other to be set up against it, or used beside it.

Jozua 22:19 In-Context

17 Is ons de ongerechtigheid van Peor te weinig, van dewelke wij niet gereinigd zijn tot op dezen dag, hoewel de plaag in de vergadering des HEEREN geweest is?

18 Dewijl gij u heden van achter den HEERE afkeert, het zal dan geschieden, als gij heden wederspannig zijt tegen den HEERE, zo zal Hij Zich morgen grotelijks vertoornen tegen de ganse gemeente van Israel.

19 Maar toch, indien het land uwer bezitting onrein is, komt over in het land van de bezitting des HEEREN, waar de tabernakel des HEEREN woont, en neemt bezitting in het midden van ons; maar zijt niet wederspannig tegen den HEERE, en zijt ook niet wederspannig tegen ons, een altaar voor u bouwende, behalve het altaar van den HEERE, onzen God.

20 Heeft niet Achan, de zoon van Zerah, overtreding begaan met het verbannene, en kwam er niet een verbolgenheid over de ganse vergadering van Israel? En die man stierf niet alleen in zijn ongerechtigheid.

21 Toen antwoordden de kinderen van Ruben, en de kinderen van Gad, en de halve stam van Manasse, en zij spraken met de hoofden der duizenden van Israel: