Jozua 22:17

17 Is ons de ongerechtigheid van Peor te weinig, van dewelke wij niet gereinigd zijn tot op dezen dag, hoewel de plaag in de vergadering des HEEREN geweest is?

Jozua 22:17 Meaning and Commentary

Joshua 22:17

[Is] the iniquity of Peor too little for us
The worshipping of that idol, when in the plains of Moab; the history of which, see in ( Numbers 25:2 Numbers 25:3 ) , was that so small a sin, that another must be added to it, or a greater committed? since building an altar seemed designed not for a single action of idolatrous worship, but for the continuance of it, whereas the sin of Peor was only committed at one time, and not continued in:

from which we are not cleansed until this day;
not cleared from the shame and disgrace of it, or the guilt of it expiated or removed; but it might be expected, as in the case of the golden calf, that God would still at times punish for it, when provoked by new crimes; or the sense is, that there were those among them that were infected with the same contagion, and whose inclinations were to commit the same, or like sin of idolatry:

although there was a plague in congregation of the Lord;
of which twenty four thousand died, ( Numbers 25:9 ) .

Jozua 22:17 In-Context

15 Toen zij tot de kinderen van Ruben, en tot de kinderen van Gad, en tot den halven stam van Manasse kwamen, in het land Gilead, zo spraken zij met hen, zeggende:
16 Alzo spreekt de ganse gemeente des HEEREN: Wat overtreding is dit, waarmede gijlieden overtreden hebt tegen den God van Israel, heden afkerende van achter den HEERE, mits dat gij een altaar voor u gebouwd hebt, om heden tegen den HEERE wederspannig te zijn?
17 Is ons de ongerechtigheid van Peor te weinig, van dewelke wij niet gereinigd zijn tot op dezen dag, hoewel de plaag in de vergadering des HEEREN geweest is?
18 Dewijl gij u heden van achter den HEERE afkeert, het zal dan geschieden, als gij heden wederspannig zijt tegen den HEERE, zo zal Hij Zich morgen grotelijks vertoornen tegen de ganse gemeente van Israel.
19 Maar toch, indien het land uwer bezitting onrein is, komt over in het land van de bezitting des HEEREN, waar de tabernakel des HEEREN woont, en neemt bezitting in het midden van ons; maar zijt niet wederspannig tegen den HEERE, en zijt ook niet wederspannig tegen ons, een altaar voor u bouwende, behalve het altaar van den HEERE, onzen God.
The Dutch Staten Vertaling translation is in the public domain.