Leviticus 17:13

13 Een ieder ook van de kinderen Israels en van de vreemdelingen, die als vreemdelingen in het midden van hen verkeren, die enig wild gedierte, of gevogelte, dat gegeten wordt, in de jacht gevangen zal hebben; die zal deszelfs bloed vergieten, en zal dat met stof bedekken.

Leviticus 17:13 Meaning and Commentary

Leviticus 17:13

And whatsoever man [there be] of the children of Israel, or of
the strangers that sojourn among you
This form of speaking, which is often used in this chapter, is still observed to point out the persons on whom the law is obligatory, Israelites and proselytes of righteousness:

which hunteth and catcheth any beast or fowl that may be eaten;
that is, clean beasts and fowls, such as by a former law are observed; and this excepts unclean ones, as Jarchi, but includes all clean ones, whether wild or tame, that may be taken and killed though not taken in hunting; but such are particularly mentioned, because not only hunting beasts and fowl were common, but because such persons were more rustic and brutish and, being hungry, were in haste for their food, and not so careful about the slaying of the creatures, and of, taking care about their blood:

he shall even pour out the blood thereof, and cover it with dust;
that it might not be eaten by men, nor licked up by beasts and that there might be kept up a reverend esteem of blood, being the life of the creature; and this covering of it, as Maimonides ^F12 tells us, was accompanied with a benediction in this form,

``Blessed art thou, O Lord our God, the King of the world, who hath sanctified us by his precepts, and hath given commandment to us concerning covering of the blood:''

and the same writer elsewhere ^F13 gives us another reason of this law, that the Israelites might not meet and feast about the blood, as the Zabians did, who, when they slew a beast, took its blood and put it into a vessel, or into a hole dug by them, and sat and feasted around it: see ( Leviticus 19:26 ) .

---

FOOTNOTES:

F12 Hilchot Shechitah, c. 4. sect. 1.
F13 Moreh Nevochim, p. 3. c. 46.

Leviticus 17:13 In-Context

11 Want de ziel van het vlees is in het bloed; daarom heb Ik het u op het altaar gegeven, om over uw zielen verzoening te doen; want het is het bloed, dat voor de ziel verzoening zal doen.

12 Daarom heb Ik tot de kinderen Israels gezegd: Geen ziel van u zal bloed eten; noch de vreemdeling, die als vreemdeling in het midden van u verkeert, zal bloed eten.

13 Een ieder ook van de kinderen Israels en van de vreemdelingen, die als vreemdelingen in het midden van hen verkeren, die enig wild gedierte, of gevogelte, dat gegeten wordt, in de jacht gevangen zal hebben; die zal deszelfs bloed vergieten, en zal dat met stof bedekken.

14 Want het is de ziel van alle vlees; zijn bloed is voor zijn ziel; daarom heb Ik tot de kinderen Israels gezegd: Gij zult geens vleses bloed eten; want de ziel van alle vlees, dat is zijn bloed; zo wie dat eet, zal uitgeroeid worden.

15 En alle ziel onder de inboorlingen of onder de vreemdelingen, die een dood aas of het verscheurde zal gegeten hebben, die zal zijn klederen wassen, en zich met water baden, en onrein zijn tot aan den avond; daarna zal hij rein zijn.